ECLI:NL:HR:2020:204

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
19/02519
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juni 2019, nr. 18/00400. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 18/878) betreffende de door belanghebbende over de tijdvakken oktober 2014 tot en met maart 2017 op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende is voorgesteld, beoordeeld.

De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien bij de beoordeling van het middel geen vragen aan de orde zijn die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02519
Datum7 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juni 2019, nr. 18/00400, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 18/878) betreffende de door belanghebbende over de tijdvakken oktober 2014 tot en met maart 2017 op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat het middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van het middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.