Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
15 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2019. De verdachte, geboren in 1952, was aangeklaagd voor medeplegen van oplichting door een valselijk opgemaakte aanvraag voor kinderopvangtoeslag in te dienen bij de Belastingdienst, en voor medeplegen van gewoontewitwassen. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden naar vier maanden en drie weken, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.