Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 februari 2018. De verdachte, geboren in 1962, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van gewoonteheling van een groot aantal auto’s, zoals bedoeld in artikel 416.1.a jo. 417 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de straf wegens een inbreuk op het recht op een redelijke termijn van berechting, zoals gegarandeerd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de strafoplegging. Het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, naar 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met dezelfde proeftijd. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.