Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het achtste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
opgelegde gevangenisstraf;
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 juni 2018. De verdachte, geboren in 1959, was aangeklaagd voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De advocaat-generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij het achtste cassatiemiddel gegrond werd verklaard. Dit middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden naar zeven maanden en drie weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige cassatiemiddelen werden verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.