ECLI:NL:HR:2020:241

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
18/03199
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in zedenzaak met minderjarige en beoordeling van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 juni 2018. De verdachte, geboren in 1959, was aangeklaagd voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De advocaat-generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij het achtste cassatiemiddel gegrond werd verklaard. Dit middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden naar zeven maanden en drie weken, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige cassatiemiddelen werden verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03199
Datum11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 juni 2018, nummer 20/001701-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het achtste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de
opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken, waarvan vier
maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2020.