Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
5.Beslissing
3 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, was betrokken bij meerdere strafzaken, waaronder witwassen. De Hoge Raad beoordeelde de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 15.956,96, die volgens de verdediging niet ten laste waren gelegd. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verbeurdverklaring van deze geldbedragen gerechtvaardigd was, wat leidde tot een partiële vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM was overschreden, wat resulteerde in een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden naar vijf maanden en een week. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen.