Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 8 april 2019 is gewezen. De verdachte, geboren in 1981, is aangeklaagd voor aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig varen met een binnenvaartschip op de Nieuwe Maas op 16 oktober 2013. Dit onvoorzichtige handelen leidde tot het zinken van een motorjacht, waarbij twee personen zijn verdronken. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van verschillende artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en het Binnenvaartpolitiereglement. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van eendaadse samenloop van feiten, waarbij de verdachte zowel verantwoordelijk is voor het zinken van het vaartuig als voor het levensgevaar dat hierdoor voor anderen is ontstaan. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan op 10 maart 2020.