ECLI:NL:HR:2020:396

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
18/04546
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar en het dragen van pepperspray: cassatie over verwijzing naar de kantonrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor eenvoudige belediging van een ambtenaar en het dragen van een busje pepperspray, wat een overtreding is volgens de Wet Wapens en Munitie. De verdediging had verzocht om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, omdat het een overtreding betrof. De politierechter had echter de zaak behandeld, wat volgens de verdediging niet correct was. De Hoge Raad oordeelde dat de politierechter discretionaire bevoegdheid heeft om al dan niet te verwijzen naar de kantonrechter en dat er onvoldoende redenen waren om de zaak terug te verwijzen. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en bevestigde de eerdere uitspraak van het hof, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een zaak naar de kantonrechter kan worden verwezen en de rol van de politierechter in dit proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04546
Datum10 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2018, nummer 22/000791-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.P. van der Graaf en L.C. de Lange, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek het onder parketnummer 09-171013-17 tenlastegelegde feit naar de kantonrechter te verwijzen.
2.2.1
Aan de verdachte is onder voornoemd parketnummer tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 03 september 2017 te ’s-Gravenhage een busje pepperspray, zijnde een wapen van de categorie II, heeft gedragen.”
2.2.2
De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld ter zake van, kort gezegd, het misdrijf van eenvoudige belediging jegens een ambtenaar in functie en de overtreding van artikel 27 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie. De zaken zijn met afzonderlijke dagvaardingen aangebracht, en door de politierechter ter terechtzitting gevoegd. De verdediging had de politierechter verzocht zichzelf onbevoegd te verklaren ter zake van de overtreding en die zaak te verwijzen naar de kantonrechter.
2.2.3
De uitspraak van het hof houdt met betrekking tot het verzoek tot verwijzing het volgende in:
“De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep in de zaak met parketnummer 09‑171013-17 primair om verwijzing verzocht naar de kantonrechter. De politierechter zou niet bevoegd zijn geweest om deze zaak te behandelen aangezien het een overtreding betreft.
De advocaat-generaal heeft zich niet verzet tegen het verzoek om verwijzing.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De dagvaarding met parketnummer 09-171013-17 bevat één ten laste gelegd feit, welk feit een overtreding is. Een overtreding moet ingevolge artikel 382 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de kantonrechter worden vervolgd. De dagvaarding was echter aangebracht bij de politierechter.
Artikel 349 lid 2 Sv bepaalt dat in een dergelijke omstandigheid de politierechter het feit op verzoek van de verdachte of ambtshalve “kan” verwijzen naar de kantonrechter. De politierechter heeft derhalve een discretionaire bevoegdheid en is niet verplicht om tot verwijzing over te gaan.
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende termen aanwezig zijn om terug te wijzen naar de kantonrechter, nu er geen andere argumenten door de verdediging zijn aangevoerd dan dat een eventuele veroordeling door een kantonrechter, mede gelet op de vermelding daarvan op het strafblad van de verdachte, te verkiezen valt boven een veroordeling door de politierechter.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van belang:
- artikel 349 lid 2 Sv:
“Indien een feit dat ingevolge artikel 382 voor de kantonrechter moet worden vervolgd, bij een andere kamer van de rechtbank aanhangig is gemaakt, kan het feit op verzoek van de verdachte of ambtshalve worden verwezen naar de kantonrechter. Zodanige verwijzing is niet mogelijk, indien primair een feit is ten laste gelegd dat ingevolge artikel 382 niet voor de kantonrechter wordt vervolgd.”
- artikel 382 Sv:
“Voor de kantonrechter worden vervolgd, rechtsgedingen inzake:
a. misdrijven, bedoeld in artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover de verdachte op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;
b. overtredingen, met uitzondering van:
1°. overtredingen, bedoeld in de artikelen 447c, 447d, 465–467 en 468, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht;
2°. overtredingen inzake belastingen, tenzij het betreft een overtreding van voorschriften met betrekking tot parkeren als bedoeld in artikel 225 van de Gemeentewet;
3°. overtredingen, bedoeld in artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid, van de Opiumwet;
4°. overtredingen, bedoeld in artikel 19 van de Wet afbreking zwangerschap;
5°. overtredingen, waarvan de kennisneming bij wet aan een andere rechter dan de kantonrechter is opgedragen;
6°. overtredingen, begaan door personen die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, indien het feit samenhangt met een misdrijf of een overtreding als bedoeld onder 1° tot en met 5°.”
2.4
Artikel 382 Sv bepaalt welke strafbare feiten voor de kantonrechter worden vervolgd. Indien zo’n feit bij een andere kamer van de rechtbank aanhangig is gemaakt kan de rechter ingevolge artikel 349 lid 2, eerste volzin, Sv - afgezien van het in de tweede volzin van dat artikellid genoemde geval - het feit verwijzen naar de kantonrechter. Het cassatiemiddel steunt op de opvatting dat de rechter naar de kantonrechter moet verwijzen na een daartoe strekkend verzoek van de verdachte. Die opvatting is onjuist. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2020.