ECLI:NL:HR:2020:405

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
17/00493
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid politieagent tot voorhanden hebben van vuurwapen en munitie na schorsing

In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over de bevoegdheid van een politieagent om een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben na schorsing van zijn functie. De verdachte, een hoofdagent van politie, was op 14 juli 2011 buiten functie gesteld en had zijn dienstvuurwapen en munitie in bewaring moeten geven. Op 20 november 2013 werd in zijn woning een vuurwapen en munitie aangetroffen. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte, die aanvoert dat hij bevoegd was om het vuurwapen en de munitie voorhanden te hebben, omdat hij dit als politieagent rechtmatig zou mogen bezitten.

De Hoge Raad stelt vast dat volgens de Vuurwapenverordening van Sint Maarten de bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, alleen geldt voor politieagenten die in functie zijn. Aangezien de verdachte buiten functie was gesteld en hem was gevraagd zijn uitrusting in te leveren, was de uitzondering op het wapenverbod niet meer van toepassing. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte niet bevoegd was om het vuurwapen en de munitie voorhanden te hebben.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor politieagenten om zich aan de regels te houden, zelfs wanneer zij tijdelijk buiten functie zijn gesteld. Dit arrest benadrukt de strikte naleving van de wapenverordening en de verantwoordelijkheden van politieambtenaren met betrekking tot het bezit van vuurwapens en munitie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/00493 A
Datum17 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 12 januari 2017, nummer H 129/2016, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie ten onrechte strafbaar heeft geacht nu de verdachte tot dat voorhanden hebben bevoegd was, althans dat het in verband daarmee gevoerde verweer op ontoereikende gronden is verworpen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 20 november 2013, in Sint Maarten een vuurwapen, te weten een pistool van het merk Walther, model PPK, kaliber 9 millimeter KURZ (380 ACP (Auto) (wapennummer [001]), zijnde een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening, en munitie, te weten 12 scherpe patronen kaliber “380 AUTO” en 20 scherpe patronen kaliber 9 mm Luger inclusief 2 patronen Hollow Point en 7 scherpe patronen 380 AUTO, zijnde telkens munitie in de zin van de Wapenverordening, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verdachte, hoofdagent van politie, is op 14 juli 2011 buiten functie gesteld. Zijn dienstvuurwapen met patronen en houders werden in bewaring genomen en hem werd gevraagd of hij al het aan hem verstrekte dienstmaterieel had ingeleverd. Dit blijkt uit het volgende proces-verbaal:
“De hoofdagent van politie [verdachte] (het Hof: de verdachte) (...) werd (...) buiten functie gesteld. (...)
Op 14 juli 2011 werd dit aan [verdachte] voornoemd bekend gemaakt via een schrijven van de Minister van Justitie. (...) [verdachte] tekende hiervoor een bewijs van ontvangst. Tevens werd zijn dienstvuurwapen met patronen en houders en overig dienstmaterieel in bewaring genomen. (...) Hem werd uitdrukkelijk gevraagd (...) of hij alle door de Dienst aan hem verstrekte materieel had ingeleverd (...).”
2. De verdachte is niet in het bezit van enige vergunning om rechtmatig een vuurwapen in bezit te hebben. Dit komt naar voren in het volgende proces-verbaal:
“Op 11 oktober 2013 werd (...) door de Korpschef de Hoofdcommissaris van Politie [betrokkene 1], medegedeeld dat (...) [verdachte] niet in het bezit is van enige vergunning om rechtmatig een of meerdere vuurwapens in bezit te hebben.”
3. Op 20 november 2013 werd de woning van de verdachte doorzocht en werden een vuurwapen en munitie aangetroffen. Dit blijkt uit het volgende proces-verbaal:
“Op 20 november 2013 (...) werd (...) een huiszoeking ter inbeslagneming gedaan op het adres [a-straat 1], zijnde de woning van [verdachte].
Tijdens de huiszoeking werd boven op de kledingkast (...) een zwarte doos (...) aangetroffen. Bij het controleren van de inhoud van deze doos trof ik, verbalisant [verbalisant], een zwartkleurig vuistvuurwapen aan van het merk Walther PPK, voorzien van serienummer [001] met bijbehorende patroonhouders en munitie. (...)
In de kledingkast werd een zilverkleurige kluis aangetroffen. Deze werd door [verdachte] open gemaakt en vervolgens (...) werd een doos (...) aangetroffen. Bij het controleren van deze doos werden achttien (18) Luger CBC 9mm scherpe patronen, twee (2) zilverkleurige Luger FC 9mm scherpe patronen en zeven (7) R P AUTO 380 scherpe patronen aangetroffen.”
4. Het vuurwapen en de munitie zijn onderzocht door een technisch rechercheur. Over dat onderzoek is het volgende gerelateerd:
“Het voor onderzoek aangeboden pistool is van het merk Walther, model PPK en van het kaliber 9 millimeter KURZ, (...) gelijkgesteld als kaliber 380 ACP (Auto). Het wapen is voorzien van het wapennummer [001] (...). Het pistool verkeerde in een redelijke staat van onderhoud en vertoonde geen waarneembare mankementen en was voor direct gebruikt gereed. (...)
Bij het wapen werden twee (2) bijbehorende patroonhouders en twaalf (12) scherpe patronen van het kaliber “380AUTO” (...) aangeboden.
(...)
Een kartonnen doos inhoudende zevenentwintig (27) scherpe patronen (...) werden voor onderzoek aangeboden.
De scherpe patronen kaliber 9 mm Luger waren voorzien van de navolgende bodemstempels:
“CBC 9mm Luger” (7),
“PMP 9mm Luger” (5),
“F C 9 mm Luger” (3),
“WIN 9 mm Luger “ (2),
“FC 96” (I) en
“F C 9 mm Luger (Hollow Point)” (2).
De scherpe patronen kaliber 380 AUTO waren voorzien van de navolgende bodemstempels:
“R.P 380 AUTO” (5) en
“W-W380 AUTO” (2).”
5. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“Bij de huiszoeking in mijn woning is mijn Curaçaose wapen gevonden. (...) Sinds ik in Sint Maarten woon, lag het daar op de kast (...). Het ligt daar sinds 2004. (...) Ik ben toen overgeplaatst naar Sint Maarten en heb mijn uitrusting meegenomen.”
2.2.3
Het hof heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat de verdachte het vuurwapen en de munitie rechtmatig voorhanden heeft gehad, nu het inleveren van het dienstvuurwapen bij een schorsing of ontslag noch in de politieregeling 1999 noch in het Landsbesluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 is geregeld.
Het Hof overweegt als volgt.
De bevoegdheid van een politieagent om een vuurwapen voorhanden te hebben, is in de Vuurwapenverordening geregeld in het tweede lid van artikel 3. Daarin staat dat die bevoegdheid toekomt “aan hem, die het wapen voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich heeft”.
Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich dat degene die gedurende een schorsing het wapen onder zich heeft, dat niet in voormelde zin voorhanden heeft. Dat volgt ook uit de gang van zaken. Nadat hij werd geschorst, heeft hij onder meer zijn dienstvuurwapen met patronen en houders ingeleverd en is hem gevraagd of hij al het aan hem verstrekte materieel had ingeleverd. Vastgesteld kan worden dat de verdachte dat niet heeft gedaan, nu in zijn woning een ander dienstvuurwapen en munitie zijn aangetroffen. Dat vuurwapen en die munitie heeft hij daarom voorhanden gehad in de zin van de verbodsbepaling als gedefinieerd in artikel 3, eerste lid, Vuurwapenverordening.
(...)
Het verweer wordt daarom verworpen.”
2.3
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen, zoals luidend ten tijde van het delict, van belang.
- Artikel 3 van de Vuurwapenverordening van Sint Maarten (hierna: Vuurwapenverordening):
“1. Het is verboden een vuurwapen of munitie voorhanden te hebben, behoudens de uitzonderingen in het volgende lid genoemd.
2. De bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, komt alleen toe:
1⁰. aan een publiekrechtelijk lichaam;
2⁰. aan hem, die het wapen voor een publiekrechtelijk lichaam onder zich heeft;
3⁰. aan hem, die ingevolge de Wapenverordening het wapen bij zich mag hebben; (...)
5. Hij, die niet bevoegd is om een vuurwapen voorhanden te hebben, is eveneens niet bevoegd om munitie voorhanden te hebben, tenzij hij ingevolge bestaande wettelijke regelingen tot dit laatste gerechtigd is.”
- Artikel 1 lid 1 van de Wapenverordening van Sint Maarten (hierna: Wapenverordening):
“Het is verboden op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats een wapen bij zich te hebben.”
- Artikel 2 Wapenverordening:
“De bepaling van artikel 1 is niet toepasselijk:
1⁰. op ambtenaren en beambten, die krachtens besluit van de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, een wapen bij zich mogen hebben;
2⁰. op hen, die een wapen bij zich hebben, dat behoort bij hun ambtskleding;
3⁰. op hen, die deel uitmaken van de gewapende macht, van de politie, voor zover het wapen, dat zij bij zich hebben, tot hun uitrusting behoort;
(...)”
- Artikel 2 lid 1, aanhef en onder c, van de Uitrustingregeling voor de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Uitrustingregeling):
“De bewapening van de ambtenaar bestaat tijdens de uitoefening van de dienst uit:
c. het pistool of de revolver met de daarbij behorende munitie.”
2.4.1
Blijkens artikel 2 Wapenverordening is het in artikel 1 lid 1 Wapenverordening neergelegde wapenverbod niet van toepassing op hen die deel uitmaken van de politie voor zover het wapen dat ze bij zich hebben tot hun uitrusting behoort. In aanmerking genomen artikel 2 lid 1, onder c, Uitrustingregeling, geldt voor een politieambtenaar tijdens de uitoefening van de dienst een uitzondering op het hiervoor bedoelde wapenverbod voor zover het gaat om een pistool of revolver met de daarbij behorende munitie.
2.4.2
Blijkens de vaststellingen van het hof was de verdachte als hoofdagent buiten functie gesteld en was hem gevraagd zijn uitrusting in te leveren. Daardoor was de voor de politie geldende uitzondering op het verbod om een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben, niet meer toepasselijk. Het oordeel van het hof is dus juist, wat er ook zij van de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 maart 2020.