Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
17 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over de bevoegdheid van een politieagent om een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben na schorsing van zijn functie. De verdachte, een hoofdagent van politie, was op 14 juli 2011 buiten functie gesteld en had zijn dienstvuurwapen en munitie in bewaring moeten geven. Op 20 november 2013 werd in zijn woning een vuurwapen en munitie aangetroffen. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte, die aanvoert dat hij bevoegd was om het vuurwapen en de munitie voorhanden te hebben, omdat hij dit als politieagent rechtmatig zou mogen bezitten.
De Hoge Raad stelt vast dat volgens de Vuurwapenverordening van Sint Maarten de bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben, alleen geldt voor politieagenten die in functie zijn. Aangezien de verdachte buiten functie was gesteld en hem was gevraagd zijn uitrusting in te leveren, was de uitzondering op het wapenverbod niet meer van toepassing. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte niet bevoegd was om het vuurwapen en de munitie voorhanden te hebben.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor politieagenten om zich aan de regels te houden, zelfs wanneer zij tijdelijk buiten functie zijn gesteld. Dit arrest benadrukt de strikte naleving van de wapenverordening en de verantwoordelijkheden van politieambtenaren met betrekking tot het bezit van vuurwapens en munitie.