ECLI:NL:HR:2020:450

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
18/02560
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafbaarheid van opruiing tot terroristisch misdrijf en de vrijheid van godsdienst en meningsuiting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die betrokken was bij een criminele en terroristische organisatie die zich bezighield met het werven van Syriëgangers en het financieren van terrorisme. De verdachte werd beschuldigd van het verspreiden van opruiend materiaal en opruiing tot terroristisch misdrijf, in strijd met de artikelen 132 en 131 van het Wetboek van Strafrecht. De kern van de zaak draait om de vraag of de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de weg staan aan de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten.

De Hoge Raad oordeelde dat de gronden die in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2020:447) zijn vermeld, ook in deze zaak van toepassing zijn. Het beroep in cassatie werd verworpen, behalve wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd van elf maanden naar tien maanden en twee weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen in het cassatieberoep konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02560
Datum24 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 mei 2018, nummer 22/005852-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De raadsvrouw heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het vierde middel

2.1
Het middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in de art. 9 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in de weg staan aan de strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in het heden uitgesproken arrest in de zaak 18/02561 (ECLI:NL:HR:2020:447), rov. 4.4 en 4.5 kan het middel niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het vijfde middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze tien maanden en twee weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 maart 2020.