ECLI:NL:HR:2020:457

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
19/05244
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende werd behandeld tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had zich uitgesproken over de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011, alsook over de aanslagen voor de jaren 2012 en 2013, inclusief boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffings- en belastingrente.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren zonder verdere motivering, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05244
Datum20 maart 2020
ARREST
in de zaak van
[X ] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2019, nrs. BK-19/00060 tot en met 19/00063, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. 18/2506 18/2509, 18/2513 en 18/2514) en op het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank den Haag (nr. 18/2509) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2010 en 2011 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor de jaren 2012 en 2013 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffings- en belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur‑generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.