Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 juni 2018. De verdachte, geboren in 1983, was aangeklaagd voor poging tot doodslag op zijn bijna 6 maanden oude baby. De feiten betroffen het krachtig heen en weer schudden van de baby, het slaan tegen een hard voorwerp en het uitoefenen van geweld op het hoofd van het kind, wat onder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht valt. De verdachte heeft in cassatie beroep ingesteld, waarbij zijn advocaat J. Kuijper een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.