Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 15 februari 2019 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1957. De verdachte was betrokken bij het voorhanden hebben van een container met 5.990.160 onveraccijnsde sigaretten, wat in strijd is met de Wet op de Accijns. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 7 april 2020 het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak werd gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.