Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
14 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1959, was in hoger beroep veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs. De advocaat van de verdachte, M.G. Vos, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarop de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Een van de cassatiemiddelen betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit cassatiemiddel gegrond is, maar dat er geen rechtsgevolg aan verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van drie weken en de mate van overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen.