ECLI:NL:HR:2020:640

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
19/03914
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] C.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2019, waarin een verzet van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2014 werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 26 september 2019 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief is door belanghebbende afgehaald, maar het griffierecht is niet voldaan.

Vervolgens heeft de griffier op 25 oktober 2019 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 22 november 2019, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. De brief die op 26 november 2019 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/03914
Datum10 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] C.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2019, nr. HAA 19/145 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot 31 december 2014, de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 september 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald op de afhaallocatie. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 25 oktober 2019 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Die termijn eindigde op 22 november 2019. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald van de afhaallocatie. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruikgemaakt. De op 26 november 2019 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.