ECLI:NL:HR:2020:650

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
18/04529
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in strafzaak betreffende medeplegen van heroïne uitvoer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2018. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van de uitvoer van heroïne, wat valt onder artikel 2.C van de Opiumwet. De advocaat van de verdachte, J.J.J. van Rijsbergen, had een schriftuur ingediend waarin het cassatieberoep werd bepleit. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, stelde echter dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal kreeg de gelegenheid om advies uit te brengen. Na zorgvuldige overweging kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom besloot de Hoge Raad om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a RO.

De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting. Dit arrest is een belangrijke bevestiging van de toepassing van artikel 80a RO in cassatiezaken, waarbij de Hoge Raad de mogelijkheid heeft om een beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder uitgebreide motivering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04529
Datum14 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2018, nummer 21/002099-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geborteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De procureur‑generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen. De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 april 2020.