2.7Het hof is, evenals de rechtbank, tot het oordeel gekomen dat het verzoek van het OM wat betreft BMC Holland moet worden toegewezen.Deze beslissing wordt als zodanig in cassatie niet bestreden.
Wat betreft BMC Internationaal moet het verzoek van het OM volgens het hof worden afgewezen.
Over een en ander heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Ten aanzien van BMC Internationaal
Niet kan worden aangenomen dat BMC Internationaal een wereldwijde, als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredende, motorclub is. Hiertoe is het volgende redengevend. (rov. 4.10)
Er zijn aanwijzingen dat tot 2007 wereldwijd tussen de Bandidos-motorclubs in Amerika, Europa, Australië en Azië nauw werd samengewerkt, maar ook is voldoende aannemelijk dat daarvan wegens een conflict tussen de Amerikaanse organisatie en de organisaties in de andere continenten sinds 2007 geen sprake meer is. Het OM heeft niet voldoende gemotiveerde feiten gesteld waaruit blijkt dat er in de Verenigde Staten een internationaal (in de zin van wereldwijd) bestuur, kantoor of organisatie is die op een of andere manier zeggenschap heeft over Bandidos-motorclubs elders in de wereld of daarvoor centraal georganiseerde activiteiten ontplooit. Niet voldoende onderbouwd is dat de president van Bandidos USA ook de wereldwijde president is. Evenmin is gebleken van wereldwijde, besluiten nemende vergaderingen waaraan alle Bandidos-motorclubs in de hele wereld onderworpen zijn. Wel is sprake van een gemeenschappelijke website, maar niet is duidelijk geworden wie deze website beheert en onderhoudt, waardoor niet aannemelijk is geworden dat achter de website een wereldwijde, zelfstandige eenheid schuilgaat. Ook met betrekking tot het beheer en de uitgifte van de clubkleding, logo’s en onderscheidingstekens voor Bandidos-leden wereldwijd is niet gebleken dat daarvoor een wereldwijde organisatie verantwoordelijk is. Dat internationale activiteiten worden georganiseerd of aangestuurd door een wereldwijde overkoepelende organisatie is evenmin gebleken. (rov. 4.11)
Dat juist geen sprake is van een wereldwijde organisatie van Bandidos, maar dat de Bandidos-leden lokaal en per werelddeel zijn georganiseerd, blijkt ook uit de omstandigheid dat voor bepaalde continenten handboeken bestaan, terwijl er geen wereldwijd, internationaal handboek bestaat en ook niet is gebleken dat de regels uit de bestaande handboeken zijn opgelegd door een overkoepelende wereldwijde organisatie. Europa heeft een eigen president, bestuursleden en kantoor, en contributie wordt op Europees niveau geïnd. De chapters krijgen aanwijzingen vanuit BMC Europe en ook de uitgifte van clubtekens, logo’s en onderscheidingstekens wordt in Europa op Europees niveau gecoördineerd. Al deze omstandigheden vormen aanwijzingen dat BMC Europe een zelfstandige Europese organisatie is en dat de Bandidos-motorclubs lokaal en per werelddeel zijn georganiseerd. (rov. 4.12)
Het OM heeft nog aangevoerd dat BMC Internationaal als corporatie aan te merken is omdat leden van motorclubs over de hele wereld onder de naam Bandidos dezelfde kleding en kleuren dragen, dezelfde slogans gebruiken en zichzelf als wereldwijde motorclub omschrijven. Dit laat zich echter verklaren doordat alle Bandidos-motorclubs dezelfde oorsprong hebben en (daardoor) hetzelfde gedachtegoed aanhangen en gelijksoortige regels hanteren. In zoverre zijn Bandidos-motorclubs wereldwijd gelijksoortig, zijn hun leden wereldwijd herkenbaar en zijn die leden wereldwijd loyaal aan elkaar. Dit is onvoldoende voor de conclusie dat (leden van de) Bandidos-motorclubs wereldwijd als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optreden. (rov. 4.13)
Het hof overweegt ten overvloede nog dat uit de wetsgeschiedenis niet volgt dat voor het aannemen van een corporatie in de zin van art. 10:122 BW voldoende is dat sprake is van tussen zelfstandige organisaties gemaakte afspraken of afgestemde feitelijke gedragingen. Volgens de wetsgeschiedenis moet de samengaande groep zich als een zelfstandig subject van rechten vertonen en door het recht als eenheid worden behandeld om als zodanige corporatie te kunnen worden aangemerkt. Contractuele of feitelijke samenwerking is niet voldoende, als daarbij het vereiste van zelfstandigheid ontbreekt. (rov. 4.14)
Slotsom is dan ook dat BMC Internationaal niet kan worden aangemerkt als een corporatie zoals bedoeld in art. 10:122 BW. (rov. 4.15)
Ten aanzien van BMC Holland
De vaststaande feiten zijn voldoende om ervan uit te gaan dat sprake is van een naar buiten optredend landelijk organisatorisch verband van lokale verenigingen (chapters) en individuele Bandidos-leden onder de naam BMC Holland. (rov. 4.18)
Uit de uitingen en gedragingen die als een eigen werkzaamheid aan BMC Holland kunnen worden toegerekend, blijkt dat het toepassen van geweld, ook in de openbare ruimte, niet wordt geschuwd, maar wordt aangemoedigd en gebagatelliseerd. Een en ander vormt een daadwerkelijke aantasting van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel, zoals het recht op vrijheid van vereniging en veiligheid en het beginsel van lichamelijke integriteit van personen. De gedragingen ontwrichten onze samenleving of kunnen die ontwrichten en kunnen niet worden geduld. De verbodenverklaring is een noodzakelijke maatregel om die gedragingen te voorkomen. BMC Holland moet dan ook worden verboden en ontbonden, omdat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd is met de openbare orde. (rov. 4.29)
In hoger beroep is bezwaar gemaakt tegen de overweging van de rechtbank dat het verbod van BMC Holland inhoudt dat de aanwezigheid van de Bandidos in Nederland, in welke verschijningsvorm ook, wordt beëindigd, en dat ontbinding van BMC Holland tot gevolg heeft dat haar vermogen, dat in ieder geval bestaat uit de vermogens van de lokale chapters van de Bandidos in Nederland, moet worden vereffend. Als dit bezwaar gegrond is, kan dat echter niet tot een andere beslissing op de verzoeken van het OM leiden, zodat het eigenlijk niet besproken hoeft te worden. Toch zal het hof er iets over zeggen. (rov. 4.31)
De lokale Nederlandse Bandidos-chapters en hun leden zijn lid van BMC Holland. Met het verbod en de ontbinding van BMC Holland is het deze (rechts)personen niet langer toegestaan van BMC Holland lid te zijn en is het hun verboden om de werkzaamheid van BMC Holland in welke vorm dan ook voort te zetten. (rov. 4.32)
Daarmee is niet gezegd dat het de leden van BMC Holland, waaronder de lokale chapters, verboden is om te bestaan en om hun eigen werkzaamheid – voor zover die niet ook als een werkzaamheid van BMC Holland kan worden aangemerkt – voort te zetten. De chapters zijn geen onzelfstandig onderdeel van BMC Holland, maar vormen in zichzelf een bestendige organisatie met leden. Zij zijn daarom zelfstandige informele verenigingen met eigen rechtspersoonlijkheid. Dit leidt het hof af uit de omstandigheden dat zij een eigen bestuur, een eigen naam, eigen leden, eigen vergaderingen, een eigen contributieverplichting en eigen onderscheidingstekens op de kleding hebben en uit de omstandigheid dat zij zich naar buiten toe als zelfstandige eenheid presenteren. Het hof heeft alleen de werkzaamheid beoordeeld van de rechtspersoon waartegen het verzoek zich richt, BMC Holland, en niet de werkzaamheid van de chapters. Het zou zich met de eigen rechtspersoonlijkheid van de chapters niet verdragen als met het verbod en de ontbinding van BMC Holland ook hun aanwezigheid in Nederland wordt beëindigd. Daarvoor had het OM moeten verzoeken om de chapters verboden te verklaren en te ontbinden. (rov. 4.33)
Dat het voor het OM heel moeilijk wordt om de aanwezigheid van Bandidos in Nederland te beëindigen als het OM van elke chapter met eigen rechtspersoonlijkheid een verbod en ontbinding moet vragen, maakt het voorgaande niet anders. De mogelijkheden die art. 2:20 BW biedt hebben uitdrukkelijk betrekking op rechtspersonen. Daarbij, en bij de door de rechter bij de toepassing van art. 2:20 BW geboden terughoudendheid en het recht van een rechtspersoon om zich tegen een dergelijk verzoek te kunnen verweren, past dat in beginsel voor elke rechtspersoon afzonderlijk moet worden vastgesteld of sprake is van een werkzaamheid in strijd met de openbare orde. (rov. 4.34)