Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], Polen,
2.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.Beslissing
8 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de overbrenging van een minderjarige naar Polen door de vader, zonder toestemming van de moeder. De vader, verzoeker tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De moeder, die in Polen woont, heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De advocaten van de partijen zijn F.I. van Dorsser voor de vader en P.S. Kamminga voor de moeder. De Hoge Raad heeft de klachten van de vader beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas gevolgd, die tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep strekte. De beschikking van het hof werd bevestigd, en de kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van het gezag van ouders over minderjarigen en de toepassing van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961, vooral in situaties waarin ouders in verschillende landen wonen.