Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 19 juni 2019 is gewezen. De verdachte, geboren in 1992, is aangeklaagd voor poging tot doodslag, omdat hij tijdens een gevecht een steekwond in de buik van het slachtoffer heeft toegebracht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door zijn advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen werkzaam in Rotterdam. De schriftuur die door hen is ingediend, is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof onderzocht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Op 26 mei 2020 heeft de Hoge Raad het arrest gewezen, waarin het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.