ECLI:NL:HR:2021:107

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
20/03080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale geldigheidsduur van machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en de hoorplicht bij verlenging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2021 uitspraak gedaan over de maximale geldigheidsduur van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in een crisismaatregel was geplaatst. De rechtbank had eerder een zorgmachtiging verleend die aansluitte op de crisismaatregel, maar de betrokkene betwistte de geldigheid van deze machtiging. De Hoge Raad heeft de vragen behandeld over de geldigheidsduur van de machtiging en de hoorplicht van de betrokkene bij verlenging van de crisismaatregel. De Hoge Raad concludeert dat de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een geldigheidsduur heeft van maximaal drie weken, en dat de zorgmachtiging voor een periode van maximaal zes maanden kan worden verleend. De rechtbank heeft in deze zaak correct gehandeld door de zorgmachtiging te verlenen, en de betrokkene hoefde niet te worden gehoord over de verlenging van de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de betrokkene.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/03080
Datum22 januari 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats], tijdelijk verblijvend te [verblijfplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/598622 / FA RK 20-4383 van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak komen de volgende vragen aan de orde die spelen bij de toepassing van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz):
1. Wat is de maximale geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel?
2. Hoe dient de einddatum te worden berekend van een zorgmachtiging die aansluit op een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel?
3. Dient de betrokkene te worden gehoord indien de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op de voet van art. 7:10, aanhef en onder a, Wvggz, wordt verlengd?
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 26 mei 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam op de voet van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen ten aanzien van betrokkene.
(ii) Bij beschikking van 28 mei 2020 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 18 juni 2020.
(iii) Op 18 juni 2020 heeft de officier van justitie op de voet van art. 7:11 lid 1 Wvggz een verzoekschrift ingediend voor een zorgmachtiging die aansluit op de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.
2.3
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend voor de verzochte duur van zes maanden met ingang van die dag en bepaald dat deze machtiging geldt tot en met 30 december 2020. (rov. 2.10 en het dictum onder 3.1 en 3.3)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de rechtbank een zorgmachtiging heeft verleend die niet aansluit op de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die tot en met 18 juni 2020 liep, althans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een zorgmachtiging verleend zou kunnen worden tot en met 30 december 2020.
Het onderdeel voert daartoe het volgende aan. Gelet op art. 7:9 Wvggz heeft de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een geldigheidsduur van drie weken na de dagtekening ervan. Deze machtiging liep dus af op 18 juni 2020. Door de zorgmachtiging te laten ingaan op 30 juni 2020 en te laten voortduren tot en met 30 december 2020 heeft de rechtbank feitelijk beslist over een termijn van zes maanden en twaalf dagen, dat wil zeggen langer dan de maximale geldigheidsduur van zes maanden die in het onderhavige geval mogelijk is, gelet op art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz. Zelfs als de machtiging zou kunnen ingaan op 30 juni 2020, waarvan de rechtbank is uitgegaan, is de termijn tot en met 30 december 2020 nog te lang, namelijk zes maanden en één dag. De rechtbank heeft daarom in strijd gehandeld met de wet en art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, aldus het onderdeel.
3.2
Onderdeel 2 heeft betrekking op het verzoek van de officier van justitie op de voet van art. 7:11 lid 1 Wvggz voor een zorgmachtiging die aansluit op de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Voor zover uit art. 7:10, aanhef en onder a, Wvggz volgt dat dit verzoek de vrijheidsbeneming automatisch verlengt met maximaal drie weken door voortzetting van de crisismaatregel, en daarna alsnog een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden kan worden verleend, is die bepaling volgens het onderdeel in strijd met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, lid 2 en lid 4 EVRM en art. 6 lid 1 EVRM. Betrokkene is over die verlenging van de vrijheidsbeneming immers niet gehoord en heeft de rechtmatigheid daarvan niet ter discussie kunnen stellen.
3.3
De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel: geldigheidsduur
3.4
De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft ingevolge art. 7:9 Wvggz een geldigheidsduur van drie weken na de dagtekening ervan. Op grond van art. 7:10, aanhef en onder a, Wvggz vervalt de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel indien de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in art. 7:11 lid 1 Wvggz bij de rechter heeft ingediend. In dat laatste geval vervalt de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn bedoeld in art. 6:2 lid 1, onder b, Wvggz. Art. 6:2 lid 1, aanhef en onder b, Wvggz bepaalt dat de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet, maar uiterlijk drie weken na ontvangst van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging als bedoeld in art. 7:11 lid 1 Wvggz.
3.5
Uit het voorgaande volgt dat in het geval als bedoeld in art. 7:10, onder a, Wvggz, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een geldigheidsduur van maximaal zes weken kan hebben. Deze langere geldigheidsduur volgt uit het wettelijk systeem. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft betrekking op de gehele geldigheidsduur daarvan. De rechter behoeft een betrokkene dus niet afzonderlijk te horen over de verlenging van de geldigheidsduur op de voet van art. 7:10, onder a, Wvggz.
Zorgmachtiging: geldigheidsduur en berekening einddatum
3.6
Een zorgmachtiging die aansluit op een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, kan op grond van art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz voor een periode van maximaal zes maanden worden verleend. De zorgmachtiging is op grond van art. 6:4 lid 6 Wvggz bij voorraad uitvoerbaar. Dit betekent dat de machtiging terstond na de uitspraak van de rechter voor tenuitvoerlegging vatbaar is, ongeacht of daartegen een rechtsmiddel wordt aangewend. Voor de berekening van de einddatum van de zorgmachtiging wordt de dag waarop deze ingaat (in dit geval de dag waarop de beschikking is gegeven, zie hiervoor in 2.3), niet meegeteld. [1] Indien op 1 februari, 15 maart of 30 juni een zorgmachtiging voor een periode van zes maanden ingaat, verstrijkt de geldigheidsduur van de zorgmachtiging op 1 augustus, 15 september, respectievelijk 30 december. De termijn eindigt dus in beginsel steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als de dag waarop de zorgmachtiging is ingegaan. De enige uitzondering hierop is het geval dat de maand waarin de termijn afloopt, niet een dag met hetzelfde nummer kent, omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand. [2]
Behandeling van de klachten
3.7
In deze zaak heeft de officier van justitie op 18 juni 2020, voordat de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verstreek, een verzoekschrift voor een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene ingediend (zie hiervoor in 2.2 onder (ii) en (iii)). Hierdoor werd de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verlengd tot en met 30 juni 2020; de datum waarop de rechter op het verzoekschrift voor een zorgmachtiging heeft beslist (zie hiervoor in 2.3 en 3.4).
De rechtbank kon, nu aan de vereisten voor een zorgmachtiging was voldaan, een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verlenen voor een periode van zes maanden en bepalen dat deze op de dag van haar uitspraak (30 juni 2020) zou ingaan. Op grond van art. 6:4 lid 6 Wvggz kon de zorgmachtiging immers terstond ten uitvoer worden gelegd. Voor de berekening van de einddatum van de zorgmachtiging wordt de dag waarop de machtiging ingaat, niet meegeteld (zie hiervoor in 3.6). De geldigheidsduur van de zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verstreek daarom op 30 december 2020.
Gelet op het voorgaande falen de klachten van onderdeel 1. De zorgmachtiging sloot in dit geval aan op de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Van een termijnoverschrijding is, anders dan het onderdeel betoogt, geen sprake.
3.8
Onderdeel 2 faalt eveneens. Uit hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen, blijkt dat betrokkene niet behoefde te worden gehoord over de uit art. 7:10, onder a, Wvggz voortvloeiende verlenging van de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Van schending van art. 5 of 6 EVRM is, anders dan het onderdeel betoogt, geen sprake.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
22 januari 2021.

Voetnoten

1.Vgl. HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3535, rov. 3.3.2.
2.Vgl. in verband met de berekening van de einddatum van een rechtsmiddeltermijn: HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225, rov. 3.4.3.