Uitspraak
wonende te [woonplaats], tijdelijk verblijvend te [verblijfplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2021 uitspraak gedaan over de maximale geldigheidsduur van een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in een crisismaatregel was geplaatst. De rechtbank had eerder een zorgmachtiging verleend die aansluitte op de crisismaatregel, maar de betrokkene betwistte de geldigheid van deze machtiging. De Hoge Raad heeft de vragen behandeld over de geldigheidsduur van de machtiging en de hoorplicht van de betrokkene bij verlenging van de crisismaatregel. De Hoge Raad concludeert dat de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel een geldigheidsduur heeft van maximaal drie weken, en dat de zorgmachtiging voor een periode van maximaal zes maanden kan worden verleend. De rechtbank heeft in deze zaak correct gehandeld door de zorgmachtiging te verlenen, en de betrokkene hoefde niet te worden gehoord over de verlenging van de geldigheidsduur van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de betrokkene.