Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
13 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 juni 2020. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van gewoontewitwassen, waarbij hij geldbedragen en een auto (merk Suzuki) zou hebben omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt. De bewezenverklaring hield in dat de verdachte deze middelen heeft gebruikt ter financiering van onder andere een droger, een iPad, levensonderhoud en vakanties. De Hoge Raad oordeelde dat de onderdelen van de bewezenverklaring niet zonder meer konden worden afgeleid uit de bewijsvoering, waardoor de uitspraak van het hof ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad nam daarbij in overweging dat volgens de verklaring van een getuige, geen geld maar 'spullen' als beloning werden gegeven, wat impliceert dat de verdachte de apparatuur in natura heeft ontvangen in plaats van dat hij geldbedragen heeft gebruikt om deze aan te schaffen. Dit leidde tot een partiële vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.