ECLI:NL:HR:2021:1119
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z]. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen, ondanks dat hij op 4 maart 2021 door de griffier van de Hoge Raad op deze verplichting is gewezen. De griffierechten waren niet betaald binnen de gestelde termijn van vier weken, en belanghebbende heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op het bericht dat op 2 april 2021 in het digitaal dossier was geplaatst. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.