Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
14 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van twee politieagenten, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], door tijdens een achtervolging met hoge snelheid op hun politieauto in te rijden. De feiten vonden plaats op 28 september 2013, toen de verdachte op de A76 met hoge snelheid reed en opzettelijk de politieauto van de weg drukte. De benadeelde partijen vorderden immateriële schadevergoeding op basis van artikel 6:106 BW, waarbij de Hoge Raad moest beoordelen of er sprake was van een aantasting in de persoon 'op andere wijze'. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten en concludeerde dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen voldoende waren om van een aantasting in de persoon te spreken. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding terecht waren toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreiging en de impact daarvan op de betrokken politieagenten, die door de gedragingen van de verdachte in grote emotionele nood verkeerden.