Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
14 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die op 29 juni 2020 was gegeven. Het beroep in cassatie was ingesteld door het openbaar ministerie, dat cassatiemiddelen had voorgesteld. De zaak betreft een beklag over beslag ex artikel 94 en/of 94a van het Wetboek van Strafvordering op onroerend goed en huuropbrengsten van de klager en zijn ex-partner, in het kader van een verdenking van overtreding van de Opiumwet en witwassen van geldbedragen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet duidelijk heeft gemaakt op basis van welke wettelijke bepaling het beslag is gelegd en welke maatstaf zij daarbij heeft toegepast. Dit gebrek in de motivering heeft geleid tot de conclusie dat het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de rechtbank Noord-Nederland, zodat deze opnieuw kan worden beoordeeld en afgedaan. De beslissing van de Hoge Raad is in samenhang met een andere zaak, ECLI:NL:HR:2021:1244, genomen, waarin ook relevante overwegingen zijn geformuleerd.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over beslaglegging, vooral in zaken die verband houden met strafrechtelijke onderzoeken naar ernstige delicten zoals drugshandel en witwassen.