ECLI:NL:HR:2021:1415

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
19/04941
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van vrijheidsberoving en diefstal van een iPhone met betrekking tot een incident in Arnhem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving en diefstal van een iPhone. De feiten vonden plaats op 6 november 2013 in Arnhem, waar de verdachte samen met medeverdachten de aangever, [slachtoffer], wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofde en zijn iPhone stal. De verdachte stelde dat hij niet als medepleger kon worden aangemerkt, omdat zijn rol niet voldoende was om tot een bewezenverklaring van diefstal te komen. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de vrijheidsberoving, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte ook voor de diefstal te veroordelen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor wat betreft de diefstal en wees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de rol van de verdachte bij de vrijheidsberoving niet automatisch betekende dat hij ook schuldig was aan de diefstal, vooral gezien de omstandigheden van de 'gelegenheidsdiefstal'.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04941
Datum12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 oktober 2019, nummer 21/003603-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep niet gericht tegen de gegeven vrijspraak van het onder 2 primair bij de diefstal tenlastegelegde voorafgaande, vergezellende en gevolgde geweld en bedreiging met geweld.
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het vierde cassatiemiddel is schriftelijk toegelicht.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde feit ten aanzien van het handelen samen en in vereniging (hierna: het medeplegen) niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
De tenlastelegging ter zake van de feiten 1 en 2 is, voor zover hier van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat‑generaal onder 4. Daarvan is bewezenverklaard dat:
“1. primair
hij op 06 november 2013 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer] bij de schouder vastgepakt/vastgegrepen en vervolgens in die garagebox geduwd en vervolgens de garagedeur, nadat verdachte en die [slachtoffer] binnen waren, (af)gesloten (waardoor die [slachtoffer] niet weg kon);
2. primair
hij op 06 november 2013 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Iphone, merk Apple, kleur wit, toebehorende aan [slachtoffer] .”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 9 oktober 2019, onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 6 november 2013 waren [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en ik in mijn garagebox in Arnhem . Ik heb [betrokkene 3] toen gebeld.
2. Een proces-verbaal van aangifte, nr. PL078L-2013119269-1, op 7 november 2013 gesloten en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , onder meer, telkens zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] : (p. 83 en 85)
Op 6 november 2013 werd ik gebeld door [betrokkene 2] . [betrokkene 2] zei dat ik hem had genaaid. Hij zei dat het over de gestolen scooter van [betrokkene 1] (het hof leest: [betrokkene 1] ) ging. Wij spraken af dat we elkaar bij de Albert Heijn aan de [a-straat] in Arnhem zouden treffen. Ik schat dat ik om 15:45 uur bij de Albert Heijn was. Ik sprak met [betrokkene 2] bij de hoofdingang. [betrokkene 2] zei dat ik over hem had gesproken. Hij gaf aan dat ik ook de andere kant van het verhaal moest horen. In verband daarmee zei hij dat ik met hem mee moest gaan. Ik ben bij [betrokkene 2] achter op de scooter gestapt en we zijn weggereden naar een zijstraat van de [b-straat] in Arnhem . We hebben daar in de wijk wat rond gereden totdat [betrokkene 2] de scooter bij een grote gast tot stilstand bracht. Ze begonnen met elkaar te praten. [betrokkene 2] zei tegen mij dat die jongen daar woonde en hij wees op een rode ijzeren deur. We zijn met zijn drieën naar de rode deur gelopen. [betrokkene 2] nam zijn scooter mee. Ik zag dat die grote gast een sleutel had waarmee hij de deur open maakte. Ik zag dat ik op een pleintje kwam met allemaal garageboxen. We liepen naar een garage en die grote gast maakte de garagedeur met een sleutel open. [betrokkene 2] pakte mij toen bij mijn schouder en duwde mij de garage in. Toen we binnen waren sloot die grote gast de garagedeur. De garage was helemaal donker.
Direct nadat ik de garage in was geduwd en de deur was gesloten, kreeg ik vuisten van [betrokkene 2] . Met vuisten bedoel ik dat [betrokkene 2] mij met zijn vuisten sloeg. Hij sloeg mij op mijn gezicht. Ik had pijn door de vuisten die ik van [betrokkene 2] kreeg.
[betrokkene 2] zei dat ik [betrokkene 1] moest bellen om zijn naam schoon te vegen. Hij zei dat ik iemand anders zijn naam moest noemen die de scooter van [betrokkene 1] had gestolen. Ik stelde voor om de naam [betrokkene 3] (het hof leest: [betrokkene 3] ) te noemen. Kort daarna kwam ook [betrokkene 3] in de garage. Ik kreeg een vuist van [betrokkene 3] op mijn gezicht.
Op een gegeven moment toen we in de garage waren, zei [betrokkene 2] tegen die grote gozer dat hij een zaag moest pakken. Die zaag was een slijptol met een snoer er aan. De gozer stopte de stekker van de slijptol in het stopcontact. Hij hield de slijptol bij mijn voet en vroeg op dreigende toon of hij een stuk van mijn teen af moest zagen? Ik denk dat de slijptol groen van kleur was. Het was erg intimiderend en ze stonden met z’n drieën te lachen.
Ook heeft [betrokkene 2] tegen die gozer gezegd dat hij een jerrycan moest pakken. Die gozer heeft dat ook gedaan. Die gozer liet mij de jerrycan zien en ik hoorde [betrokkene 2] vragen of ze mij in de brand moesten steken? Ook zei [betrokkene 2] dat als ze mij in de garage in brand zouden steken niemand er achter zou komen.
Tijdens het voorval hebben ze ook mijn iPhone gepakt. [betrokkene 2] hield de iPhone.
(...)
3. Een proces-verbaal verhoor aangever, nr. PL078L-2013119269-6, op 7 november 2013 gesloten en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] : (p. 91)
U vraagt mij hoe mijn mobiele telefoon er uitzag die [betrokkene 2] van mij heeft gestolen. Het was een iPhone 4, wit van kleur.
Het hof overweegt nog dat het een feit van algemene bekendheid is dat een iPhone 4 een mobiele telefoon van het merk Apple is.
4. Een proces-verbaal verhoor aangever, nr. PL078L-2013119269-19, op 11 november 2013 gesloten en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] , onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] : (p. 94 en 95)
We liepen via de grote toegangsdeur naar het pleintje met de garageboxen. We liepen naar de eerste garage aan de linkerkant. De grote jongen opende de garagebox met zijn eigen sleutel. De deur ging naar boven open en hij liep de garagebox in. Hij zei op dreigende toon tegen mij: “Kom maar binnen.” Ik zei: “nee, ik ga niet.” Toen pakte [betrokkene 2] me bij mijn schouder en zei: “Lopen nou!” Toen we met z’n drieën in de garagebox stonden, deed de grote jongen gelijk de garagedeur dicht. [betrokkene 2] zei dat ik mijn schoenen uit moest doen.
[betrokkene 2] zei tegen die grote jongen dat hij die zaag moest pakken. De grote jongen stopte de stekker in het stopcontact Hij deed hem een paar keer aan zodat ik hoorde dat de zaag werkte. De grote jongen vroeg: “Zullen we een stukje van je teen afsnijden?” Hij boog zich naar mij toe en hield de zaag op ongeveer 30 centimeter bij mijn voet vandaan. Daarna pakte hij de schoenen en hij ging de onderkant van mijn zool slijpen.
(...)
7. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland, van 31 maart 2015, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 3] :
V = vraag A= antwoord getuige O=opmerking
V: Kunt u aangeven hoe u daar in de garage bent gekomen?
A: Ik ben gebeld. Er was iets aan de hand. [verdachte] (hof: [verdachte] ) belde mij. Ik wist alleen dat iemand mij ergens van wilde beschuldigen.
V: Bent u direct naar de garagebox gegaan of eerst naar het huis van [verdachte] ?
A: Naar de garagebox. Er waren twee deuren. [verdachte] heeft die deuren opengemaakt. Ik ben toen met hem de box ingelopen.
V: Was het daar licht of donker?
A: Het was donker.
V: Heeft u ook nog geweld toegepast?
A: Ik heb hem in zijn gezicht vastgepakt en hem gezegd dat hij mij niet de schuld moest geven.
O: U houdt de verklaring van de aangever voor, pag. 84. “Op een gegeven moment........ geraakt”.
V: Wat is uw reactie?
A: Ik heb wel een slijptol gezien. Daar zijn inkepingen mee gemaakt in de schoen van het slachtoffer.
V: Was het donker toen u naar buiten ging?
A: Het was al donker. Het klopt dat toen ik aankwam de box dicht was.
V: Wie deed dat met die slijptol?
A: Dat was [verdachte] .”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt voorts nog als volgt.
(...)
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat er geen sprake is geweest van medeplegen. Het enkele feit dat verdachte huurder was van de garagebox en aanwezig was tijdens het incident met [slachtoffer] maakt hem geen medepleger. Voorts is niet gebleken dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt dit verweer.
Zoals hiervoor overwogen, acht het hof de verklaringen van de aangever betrouwbaar. Het hof gaat bij de beoordeling van het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook uit van deze verklaringen, waaruit blijkt dat de rol van de verdachte aanmerkelijk groter is geweest dan verdachte zelf heeft verklaard. Uit die verklaringen blijkt dat verdachte de deur van de garagebox heeft geopend en hij deze, nadat zijn medeverdachte de aangever bij de schouder had vastgepakt en hem de box had ingeduwd, ook heeft gesloten. In de box hebben verdachte en zijn mededader de aangever van zijn vrijheid beroofd gehouden, heeft de medeverdachte aangever geslagen en bedreigd en heeft verdachte aangever een jerrycan met benzine getoond en heeft hij een slijptol aangezet en deze bij de voet van aangever gehouden en gezegd: “zullen we een stukje van je teen afsnijden”. Vervolgens heeft hij met die slijptol een stukje van de schoen van aangever afgeslepen. Hieruit volgt dat de verdachte samen met zijn medeverdachte bij de uitvoering van de ten laste gelegde feiten betrokken is geweest en dat hij bij die uitvoering een rol heeft gehad die van voldoende gewicht is geweest.
De raadsvrouw heeft betwist dat er sprake was van een bedreiging van een zodanige ernst dat aangever belemmerd werd de kelderbox te verlaten.
Het hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat er wel degelijk sprake was van zulke serieuze bedreigingen dat het begrijpelijk is dat aangever zich door de aard en ernst van de bedreigingen belemmerd en niet vrij voelde om de afgesloten garagebox te verlaten op een moment dat daartoe ogenschijnlijk de mogelijkheid bestond. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte en zijn mededader voortdurend in de nabijheid van aangever zijn gebleven en dat zij hem door bedreigingen en uitingen van geweld hebben belemmerd de garagebox te verlaten.
Ter zake van het na wijziging van de tenlastelegging onder 2 aan verdachte verweten feit stelt het hof vast dat de tenlastelegging zo is geredigeerd dat het de kennelijke bedoeling van de officier van justitie is geweest om als primair verwijt de diefstal in vereniging voorafgegaan/vergezeld of gevolgd door geweld of bedreiging met geweld ten laste te leggen. Subsidiair is omschreven, kort gezegd, de alternatief/cumulatief omschreven verwijten van het medeplegen van bedreiging, mishandeling en diefstal.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat verdachten met het tenlastegelegde geweld en bedreiging met geweld het oogmerk hadden om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of zich te verzekeren van het bezit van de I-phone van aangever. Naar het oordeel van het hof moet het onder 2 primair aan verdachte verweten feit worden beschouwd als een “gelegenheidsdiefstal”.
Het hof komt aldus onder 1 primair (de Hoge Raad begrijpt: 2 primair) tot een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal van de I-phone van aangever en komt, anders dan de rechtbank, aan een beoordeling van de subsidiair aan verdachte verweten feiten niet toe.”
2.3
Uit de bewijsvoering blijkt dat (i) de aangever [slachtoffer] door de verdachte en diens medeverdachte [betrokkene 2] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd, waarbij naast de verdachte twee andere personen aanwezig waren, en dat (ii) de aangever heeft verklaard dat ze tijdens dat voorval zijn iPhone hebben gepakt en dat [betrokkene 2] die iPhone hield.
Anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, kan hieruit niet zonder meer volgen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 bewezenverklaarde medeplegen van diefstal. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat, gelet op wat het hof heeft overwogen over de omstandigheid dat sprake is geweest van een “gelegenheidsdiefstal”, aan de vaststellingen van het hof betreffende de rol die de verdachte heeft gehad bij de onder 1 bewezenverklaarde vrijheidsberoving geen betekenis toekomt voor het bewijs van de onder 2 bewezenverklaarde diefstal.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de overige cassatiemiddelen niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 oktober 2021.