In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrekbaarheid van hypotheekrente voor een gezamenlijke eigen woning in België. De belanghebbende, een in België woonachtige echtgenote, had in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2015 de volledige hypotheekrente van € 11.114 opgevoerd, maar de Inspecteur had slechts de helft daarvan in aanmerking genomen. De belanghebbende stelde dat deze beperking in strijd was met het recht van de Europese Unie, omdat gehuwde buitenlandse belastingplichtigen in Nederland niet gelijk worden behandeld als binnenlandse belastingplichtigen. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had eerder geoordeeld dat de echtgenoot van de belanghebbende in België voldoende inkomen genoot, waardoor Nederland niet verplicht was om belastingvoordelen toe te passen die gelden voor partners die beiden binnenlands belastingplichtig zijn. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen sprake was van verboden discriminatie of beperking van het vrije verkeer van werknemers. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De proceskosten werden niet toegewezen.