Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Assen,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 oktober 2021.
Hoge Raad
In deze zaak hebben eisers, [eiseres 1] en [eiser 2], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 mei 2020 is gewezen. De zaak betreft een burengeschil tussen eisers en de Stichting Het Drentse Landschap over een afrastering tussen hun percelen. Eisers hebben geklaagd over hinder door wandelaars en fietsers die via het perceel van het Drentse Landschap hun tuin binnenkwamen. In reactie hierop heeft het Drentse Landschap een slagboom geplaatst en later een afrastering aangeboden, maar deze is niet gerealiseerd. In 2017 hebben eisers zelf een afrastering geplaatst, die volgens het Drentse Landschap op hun perceel staat. Het Drentse Landschap heeft eisers gesommeerd de afrastering te verwijderen, maar zij hebben hieraan geen gevolg gegeven.
De rechtbank heeft in eerste aanleg eisers gelast de afrastering te verwijderen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en eisers opnieuw gelast de afrastering te verwijderen, ditmaal onder dreiging van een dwangsom. Het hof oordeelde dat het Drentse Landschap niet verplicht was mee te werken aan de plaatsing van een afscheiding en dat de afrastering een onrechtmatige inbreuk op haar eigendomsrechten opleverde. Het hof heeft ook overwogen dat eisers zich niet konden beroepen op enige toezegging van een medewerker van het Drentse Landschap, omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en eisers in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van het hof en de rechtbank, waarbij de belangen van het Drentse Landschap en de redelijkheid en billijkheid in de beoordeling zijn meegenomen.