ECLI:NL:HR:2021:1568

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
20/01642
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking rechtbank Amsterdam inzake beklag en beslag ex art. 94 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2020. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die in verband met een onderzoek naar oplichting van banken beslag had laten leggen op zijn auto. De klager had bezwaar gemaakt tegen de afhandeling van zijn klaagschrift, dat zonder openbare behandeling was afgehandeld vanwege de coronamaatregelen. De raadsvrouw van de klager had niet expliciet ingestemd met het afzien van een mondelinge behandeling, wat volgens de Hoge Raad in strijd is met de vereisten van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende duidelijkheid had verschaft over de instemming van de raadsvrouw en dat het ontbreken van een openbare raadkamerzitting een verzuim opleverde dat tot cassatie leidde. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01642 B
Datum2 november 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2020, nummer RK 19/6947, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De raadsvrouw van de klager heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat geen openbare behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden. Daartoe wordt aangevoerd dat de raadsvrouw van de klager niet heeft ingestemd met het afzien van een mondelinge behandeling.
2.2.1
De rechtbank heeft het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Procesgang
Het klaagschrift is op 10 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 23 december 2019 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
In verband met de coronamaatregelen heeft met instemming van de raadsvrouw en de officier van justitie geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Zij hebben schriftelijk op elkaars standpunt gereageerd.”
2.2.2
Het procesverloop is, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.1 sub (v) tot en met (xii). Daaruit blijkt onder meer dat de zittingsgriffier bij een e-mailbericht van 7 april 2020, in verband met maatregelen die werden getroffen als gevolg van de uitbraak van de epidemie van COVID-19, verschillende mogelijkheden voor de afdoening van de zaak heeft voorgelegd aan de raadsvrouw van de klager, waaronder de volgende optie:
“Er komt een volledige schriftelijke ronde over en weer, waarna de rechtbank beslist, mits afstand wordt gedaan van het recht op behandeling en aanwezigheid ter zitting.”
2.2.3
In reactie daarop heeft de raadsvrouw in een e-mailbericht van 9 april 2020 aan de rechtbank te kennen gegeven dat zij voor die optie kiest, waarbij zij het volgende heeft opgemerkt:
“Ik lees namelijk in die optie dat na de schriftelijke ronde pas afstand wordt gedaan van het recht op behandeling, is dat juist?”
2.2.4
Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt niet dat de rechtbank op deze vraag heeft gereageerd.
2.3
Op grond van artikel 23 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) moeten door de raadkamer het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers worden gehoord, althans hiertoe worden opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. Op grond van artikel 552a lid 7 Sv dient het klaagschrift tijdens een openbare raadkamerzitting te worden behandeld.
2.4
Uit de beschikking van de rechtbank volgt dat geen openbare raadkamerzitting heeft plaatsgehad. Mede gelet op het procesverloop in deze zaak - in het bijzonder de omstandigheid dat niet is gebleken dat de rechtbank duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of instemming door de raadsvrouw met een “schriftelijke ronde” met zich bracht dat de klager daarmee ook afstand deed van het recht op een mondelinge behandeling - leidt dit verzuim tot cassatie.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 november 2021.