ECLI:NL:HR:2021:1584

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
20/02513
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 augustus 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 februari 2020 werd behandeld. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht, zoals vastgesteld in de brief van 18 december 2020. Ondanks dat belanghebbende geen beslissing op zijn verzoek om verlaging van het griffierecht had ontvangen, heeft de griffier van de Hoge Raad belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en de gevolgen van niet-tijdige betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan en belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de aanmaningen, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02513
Datum22 oktober 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
vertegenwoordigd door [P]
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 augustus 2020, nr. AWB 19/4890, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 14 februari 2020.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen aan de Hoge Raad geretourneerd. Naar aanleiding van de daarbij gevoegde gegevens met betrekking tot het inkomen, is bij brief van 18 december 2020 het beroep op betalingsonmacht afgewezen omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Belanghebbende stelt evenwel geen beslissing op zijn verzoek om verlaging van het griffierecht te hebben ontvangen. Bij per aangetekende post verzonden brief van 25 juni 2021 is aan belanghebbende een afschrift van de beslissing van 18 december 2020 toegezonden. Tevens is daarbij meegedeeld dat aan hem een nieuwe herinneringsnota griffierecht zal worden toegezonden alsmede dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 30 juni 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 30 juli 2021 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2021.