Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juli 2020. De zaak betreft de oplegging van TBS met dwangverpleging aan de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling, zoals vastgelegd in artikel 302.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had klachten ingediend over de vaststelling van een ziekelijke stoornis ten tijde van het tenlastegelegde feit en de motivering van de oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging. De verdediging had argumenten aangevoerd die de Hoge Raad in zijn beoordeling heeft meegenomen.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was genomen, aangezien de beoordeling van de klachten niet leidde tot vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.