ECLI:NL:HR:2021:1656
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake kosten van vervolging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2020. De zaak betreft een beroep in cassatie van de Vennootschap onder firma [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die betrekking had op de aan haar in rekening gebrachte kosten van vervolging.
De belanghebbende, vertegenwoordigd door R.B.H. Beune, heeft het cassatieberoep ingesteld, waarop de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het eerste middel faalt op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2021:1510).
De overige middelen konden ook niet tot cassatie leiden, waarbij de Hoge Raad geen verdere motivering behoeft te geven. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.