ECLI:NL:HR:2021:17
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak belastingrechtelijke zaak betreffende belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2019, nummer 18/00524. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nummer BRE 17/4367) die betrekking had op een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Staatssecretaris van Financiën en de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid, zijn als verweerders betrokken in deze procedure.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.