Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beslissing
23 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 12 november 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1966, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat H.M.W. Daamen heeft namens de verdachte twee cassatiemiddelen voorgesteld, waarvan het tweede later is ingetrokken. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft de Hoge Raad verzocht om een beslissing te nemen op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft het eerste cassatiemiddel beoordeeld, dat betoogde dat de aantekening van het mondelinge arrest niet voldeed aan de wettelijke eisen. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, waarbij de redenen voor deze beslissing zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke vereisten voor aantekeningen van mondelinge arresten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze eisen. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, genummerd 20/03767, wat aangeeft dat er mogelijk meer juridische implicaties zijn die voortvloeien uit deze uitspraak.