2.2.1Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2020 heeft de verdediging daar het verzoek gedaan om [betrokkene 7] als getuige te horen. Het proces-verbaal houdt daarover het volgende in:
“De raadsman deelt mede -zakelijk weergegeven-:
(...)
De derde onderzoekswens ziet op het horen van [betrokkene 7] met betrekking tot een tweetal rekeningen. Cliënt stelt zich op het standpunt dat deze rekeningen niet zijn betaald, maar zijn verrekend met de levering van een motor. [betrokkene 7] heeft verklaard dat er niets verrekend is. Het gaat om een bedrag van meer dan € 9.000,00. [betrokkene 7] zegt dat cliënt dit bedrag heeft betaald. De verdediging wenst [betrokkene 7] daar vragen over te stellen. Cliënt heeft een ander verhaal. De verdediging wenst de betrouwbaarheid te toetsen. Dat is een verzoek dat raakt aan de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De onderzoekswensen zijn reeds bij appelschriftuur ingediend.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad. Na hervatting deelt de voorzitter mede:
Het hof zal nu geen beslissing nemen over de onderzoekswensen, maar over 2 weken een tussenarrest of eindarrest wijzen, waarin dan (ook) op de onderzoekswensen wordt beslist.”
2.3.1Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 08 juli 2014 tot en met 14 maart 2015, te Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte
a. van voorwerpen, te weten personenauto’s en motoren verborgen/verhuld wie de rechthebbende op de voorwerpen was/waren en de voorwerpen voorhanden gehad en
b. een (cash) geldbedrag ter hoogte van 1.281.126,27 euro, verworven en voorhanden gehad, en een (cash) geldbedrag ter hoogte van 1.281.126,27 euro omgezet telkens van cash naar goederen en diensten en van een geldbedrag ter hoogte van 1.281.126,27 gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat het - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.3.2De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsoverweging van het hof:
“Gedane uitgaven door verdachte in de ten laste gelegde periode
Voor wat betreft de in de ten laste gelegde periode door verdachte gedane uitgaven is een kasopstelling gemaakt. Daarbij is uitgegaan van een beginsaldo van € 3.000,-. Aan legale contante ontvangsten, inclusief bankopnames, is een bedrag van € 68.639,85 berekend en het eindsaldo op 14 maart 2015 bedroeg € 172,25. In de ten laste gelegde periode is berekend dat verdachte een bedrag van € 71.467,60 beschikbaar had voor het doen van contante uitgaven terwijl zijn werkelijk gedane contante uitgaven, inclusief bankstortingen € 1.464.437,16 hebben bedragen. Het verschil bedraagt dan € 1.392.969,56.
Naar aanleiding van diverse gevoerde verweren met betrekking tot die door verdachte gedane uitgaven acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode in totaal een bedrag van € 1.309.865,52 heeft uitgegeven waarvoor geen redelijke verklaring gegeven is. De posten restitutie c.q. afpersing ad € 2.500,- en inruil/verkoop Ducati 1199 Pani ad € 45.000,- zijn door de officier van justitie als inkomen meegenomen en dus uit de kasopstelling gehaald.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rekeningen van [C] van € 4.999,50 en € 4.005,23 niet door verdachte betaald zijn, maar zijn verrekend met de levering van een motor. De rechtbank heeft deze verklaring van verdachte ter zijde geschoven, nu de eigenaar van [C] B.V., waar verdachte de uitgaven gedaan zou hebben, heeft verklaard dat de verdachte de betalingen contant heeft gedaan. De verdediging meent dat met die enkele verklaring de verklaring van verdachte niet zonder meer ter zijde geschoven kan worden. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat op de factuur staat geschreven dat er verrekend is met de witte Panigale (een motor), die ook niet meer bij verdachte is aangetroffen. De verdediging heeft derhalve verzocht om deze posten op 0 te stellen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar aanleiding van de stelling van verdachte is nader onderzoek verricht. Op 2 mei 2017 heeft de politie contact opgenomen met [betrokkene 7] van [C]. Hij verklaarde verdachte nog te kennen als een goede klant. Voor wat betreft de nota’s ten bedrage van € 4.999,50 en € 4.005,32 merkte [betrokkene 7] op dat deze contant door verdachte zijn betaald. Er is, aldus [betrokkene 7], niets verrekend en de opmerking op de facturen “verrekend met witte panigale” is “niet van ons”. Gelet op de verklaring van [betrokkene 7] stelt het hof vast dat verdachte beide uitgaven heeft gedaan. Enige andere verklaring waaruit zou moeten blijken dat verdachte deze uitgaven niet gedaan heeft, is niet aannemelijk geworden. Het hof ziet niet in welk belang [betrokkene 7] zou hebben bij het mededelen dat deze rekeningen contant betaald zijn, terwijl in werkelijkheid sprake zou zijn van een verrekening. Het hof heeft dan ook geen reden om aan de verklaring van [betrokkene 7] te twijfelen.
Conclusie
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode het navolgende totaalbedrag heeft uitgegeven, waar op het eerste gezicht geen legale contante inkomsten tegenover staan:
Niet betwiste uitgaven € 861.887,67;
Lening [betrokkene 2] € 15.000,00;
Schenking [betrokkene 3] € 25.000,00;
Aanschaf Mercedes Roadster € 193.000,00;
Aanschaf Mercedes Sprinter € 45.000,00;
Aanschaf Mercedes [kenteken] € 14.500,00;
Aanschaf BMW M560/M6 € 36.000,00;
Betaling GWK € 5.335,13;
Kantoorbenodigdheden € 6.664,68;
Aanschaf Audi Q5 € 30.310,00;
Kosten hotel Marokko € 490,00;
Kosten verbouwing Marokko € 22.500,00;
Aanschaf Ducati motor € 29.500,00;
Aanschaf Opel Astra € 25.952,00;
Rekeningen [C]
(€ 4.999,50 en € 4.005,32) € 9.004,82;
Aankoop Ford Bronco € 6.500,00;
Rekeningen [A] € 1.981,97.
Op dit bedrag moeten de posten restitutie c.q. afpersing en inruil/verkoop Ducati 1199 Panigale (€ 2.500,00 + € 45.000,00 = € 47.500,00) in mindering worden gebracht zodat resteert:
Totale uitgaven € 1.328.626,27
Af inkomen € 47.500,00
Totaal € 1.281.126,27
Conclusie
Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de € 1.281.126,27 aan uitgaven die door hem in de ten laste gelegde periode zijn gedaan, heeft bekostigd met geld van enig misdrijf afkomstig. Het vermoeden van witwassen is niet ontkracht door de verklaringen van de verdachte en het als gevolg daarvan nader verrichte onderzoek. Het hof komt dan ook, gelet op het hiervoor overwogene, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de door de verdachte in de ten laste gelegde periode gedane uitgaven ter hoogte van € 1.281.126,27 een legitieme herkomst hebben. Van een legitieme herkomst, anders dan de door de verdachte gestelde casinowinsten, is het hof niet gebleken.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 1.281.126,27 en auto’s en motoren. De verdachte heeft ter hoogte van dit bedrag voordeel genoten nu hij dit geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad en voor een groot deel heeft omgezet en/of uitgegeven aan de bij hem aangetroffen auto’s en motoren die een behoorlijke waarde vertegenwoordigen.”
2.3.4Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het een gewoonte maken van het witwassen van een enorm geldbedrag, auto’s en motoren. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financiële en economisch verkeer en op de openbare orde. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin. Het hof neemt de verdachte zeer kwalijk dat hij zich heeft ingezet om onder meer geld van drugscrimineel [betrokkene 1], die zich op dat moment zelf in detentie bevond, wit te wassen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 augustus 2020, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder wegens witwassen is veroordeeld. Wel volgt daaruit dat de verdachte op 19 oktober 2015 is veroordeeld ter zake van verduistering, gepleegd op 27 maart 2013.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgehad binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het in plaats van een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, zal opleggen.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgehad binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Nu dit tijdsverloop vooral zijn oorzaak vindt in het op verzoek van de verdediging verrichte onderzoek, zal het hof evenwel volstaan met de constatering ervan.”