Uitspraak
gevestigd te Den Haag,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
5 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft Aegon Levensverzekering N.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin het hof de vorderingen van de kinderen van de vermiste verzekeringnemer heeft toegewezen. De zaak draait om de vraag of Aegon terecht een beroep deed op schending van de mededelingsplicht door de verzekeringnemer, [betrokkene 1], bij het aangaan van een overlijdensrisicoverzekering. Aegon stelde dat [betrokkene 1] zijn schulden niet naar waarheid had opgegeven, wat leidde tot de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst. Het hof oordeelde echter dat Aegon niet had voldaan aan de kennisgevingsplicht zoals voorgeschreven in artikel 7:929 lid 1 BW, omdat de kennisgeving niet aan de verzekeringnemer zelf was gedaan, maar aan de curator van de failliete praktijkvennootschap van [betrokkene 1]. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat Aegon geen beroep kon doen op de niet-nakoming van de mededelingsplicht, omdat de kennisgeving niet op de juiste wijze was gedaan. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep van Aegon en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie.