ECLI:NL:HR:2021:1818
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende tegen gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 juli 2021, nr. 20/00516, die op zijn beurt voortkwam uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 19/5922) over een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door V.W.J.H. Kobossen, heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.