ECLI:NL:HR:2021:1857
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen en Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door G.D. van der Lei. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 september 2020, nr. BK-19/00500. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/379) over de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2018, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 10 december 2021.