ECLI:NL:HR:2021:186

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
20/02204
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en telefonische onderzoeken in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoeker, aangeduid als betrokkene, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder op 22 april 2020 een beschikking gegeven in de zaak C/18/198360 / FA RK 20-962, waartegen betrokkene beroep in cassatie instelde. De officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland was verweerder in deze procedure, maar heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat het beroep verworpen moest worden. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. Na beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van betrokkene verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter, samen met de raadsheren G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02204
Datum5 februari 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
de OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/198360 / FA RK 20-962 van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
5 februari 2021.