ECLI:NL:HR:2021:1910

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
19/01853
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over deelname aan criminele organisatie en flessentrekkerij met betrekking tot plof-bv's

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019. De verdachte, geboren in 1971, was betrokken bij een criminele organisatie en had zich schuldig gemaakt aan flessentrekkerij door op grote schaal goederen te bestellen via zogenaamde plof-bv's zonder deze te betalen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft echter ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast bij de schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad heeft bepaald dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van het wettelijk maximum van een jaar, waarbij in deze zaak onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan. Tevens heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd van vier jaren en tien maanden naar vier jaren en vijf maanden, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad heeft ook gevolgen voor de schadevergoedingsmaatregelen die aan de slachtoffers zijn opgelegd, waarbij voor de vijf hoogste bedragen telkens een dag in mindering wordt gebracht op het door het hof vastgestelde aantal dagen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01853
Datum21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019, nummer 23-004613-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het cassatiemiddel is schriftelijk toegelicht.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot onderscheidenlijk vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot toepassing van artikel 6:4:20 Sv in die zin dat gijzeling van in totaal 360 dagen wordt toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest van het hof genoemde slachtoffers de in dat arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in dat arrest telkens genoemde aantal (in totaal 365) dagen hechtenis.
3.1.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914. De Hoge Raad zal zelf bepalen dat ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen gijzeling kan worden toegepast voor de duur van het wettelijk bepaalde maximum van een jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder een jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812). Daartoe zal de Hoge Raad ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen die voor de vijf hoogste bedragen zijn opgelegd telkens een dag in mindering brengen op het door het hof vastgestelde aantal dagen.
3.2
Verder doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en tien maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de na te noemen slachtoffers met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van de na te melden duur kan worden toegepast:
Slachtoffer
Dagen gijzeling
[A] B.V.
10
[B] B.V.
3
[C] B.V.
1
[D] B.V.
8
[E] B.V.
6
[F] B.V.
2
[G] B.V.
6
[H] B.V.
6
[I] B.V.
5
[J] B.V.
7
[K] B.V.
9
[L] B.V.
11
[M] B.V.
4
[N] C.V.
17
[O] B.V.
8
[P] B.V.
12
[Q]
6
[R] B.V.
8
[S] B.V.
10
[T]
11
[U]
2
[V]
3
[W] B.V.
6
[X] B.V.
41
[Y] B.V.
6
[Z] B.V.
7
[AA] B.V.
2
[AB] N.V.
2
[AC] B.V.
3
[AD] B.V.
6
[AE] B.V.
57
[AF] B.V.
33
[AG] B.V.
4
[AH]
7
[AI]
10
[AJ] B.V.
8
[AK] B.V.
3
[AL]
10
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en vijf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2021.