ECLI:NL:HR:2021:1919

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
20/01092
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. Het openbaar ministerie had een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingesteld tegen de betrokkene, geboren in 1978. De vordering was echter niet binnen de termijn van twee jaar, zoals voorgeschreven in artikel 511b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, aanhangig gemaakt. Het hof had geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in deze vordering, maar het openbaar ministerie ging hiertegen in cassatie.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak, zodat deze opnieuw kon worden berecht. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde op de gronden die waren vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2021:1917) en vernietigde de uitspraak van het hof. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om tijdig vorderingen tot ontneming in te dienen, en bevestigt dat de termijn van twee jaar strikt moet worden nageleefd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken die op dezelfde datum zijn behandeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01092 P
Datum21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 13 maart 2020, nummer 22-005499-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de betrokkene, J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing c.q. verwijzing van de ontnemingszaak, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het openbaar ministerie nietontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, nu de vordering niet binnen de in artikel 511b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) genoemde termijn van twee jaren aanhangig is gemaakt en geen sprake is van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat het rechtsgevolg van nietontvankelijkverklaring in de ontnemingsvordering achterwege wordt gelaten.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 20/01089 P, ECLI:NL:HR:2021:1917.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2021.