ECLI:NL:HR:2021:1938

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
21/01265
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van afpersing en diefstal met geweld in een gewapende overval op Bonaire

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. De zaak betreft een gewapende overval op een geldtransport van een supermarkt op Bonaire, gepleegd op 20 mei 2019. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van medeplegen van afpersing en diefstal met geweld. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof de bewezenverklaarde feiten terecht heeft gekwalificeerd als een eendaadse samenloop van afpersing en diefstal met geweld. De Hoge Raad oordeelt dat er geen scherpe grens bestaat tussen de begrippen 'wegnemen' en 'afgifte', en dat de rechter de vrijheid heeft om gedragingen als zodanig aan te merken, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke rol heeft gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de overval, en dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking met mededaders. De Hoge Raad bevestigt dat het oordeel van het hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en verwerpt het beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01265 C
Datum21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 10 september 2020, nummer H 236/2019, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatiebeslissing

2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“FEIT 1
hij op 20 mei 2019 te Bonaire, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met het oogmerk om zich en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer ] (medewerker [A] ), heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal) 83.114 USD, geheel toebehorende aan [B] Bonaire,
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (in totaal) 83.114 USD, geheel toebehorende aan [B] Bonaire, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat zijn medeverdachte: - met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand naar [slachtoffer ] is gerend en
- dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op [slachtoffer ] en
- vervolgens dat vuurwapen heeft gedrukt tegen de borst van [slachtoffer ] en
- daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd ‘Atrako, laga bai’ (Overval, laat los).
FEIT 2
hij op 20 mei 2019, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , voorhanden heeft gehad, een pistool, althans een vuurwapen of een ander soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp, zijnde een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenwet BES.”
2.2
Het hof heeft het vonnis van het gerecht in eerste aanleg bevestigd, behoudens ten aanzien van de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde. De bewezenverklaring steunt op de volgende – in dat vonnis opgenomen – bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 mei 2019 door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer ] , zakelijk weergegeven (pagina 1 e.v.):
Vandaag (het Gerecht: 20 mei 2019) reden [betrokkene 3] en ik naar de [B] toe om een geldtransport te doen van de opbrengst van het weekeinde. Wij liepen de supermarkt binnen en kregen vier zakken van de RBC Bank. Wij hebben de vier zakken in een groene tas gedaan en liepen terug richting de dienstauto. Ik was degene die de tas droeg. Ik zag dat een persoon op mij kwam afrennen met een vuurwapen op mij gericht. De persoon heeft het vuurwapen op mijn borst gedrukt en pakte het handvat van de tas vast. Ik hoorde de persoon zeggen: “Laga bai” (laat los). Ik keek mijn collega aan en hij heeft tegen mij gezegd om de tas los te laten. Ik zag dat de man een echt vuurwapen in handen had en liet de tas los. Ik zag dat het een pistool was. Bij de loop was het een beetje grijs. De rest was zwart, maar een beetje versleten. lk zag dat de man achter in een auto stapte. Het was een Toyota met geblindeerde ramen. Ik werk voor [A] .
2. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 mei 2019 door [verbalisant 2] , brigadier van politie bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven (pagina 24 e.v.):
Toen we buiten [B] waren, kwam er een man van achter de muur. De man had een vuurwapen gericht op mijn collega [slachtoffer ] (het Gerecht: [slachtoffer ] ) en ik hoorde de man in het Papiaments zeggen; ‘Atrako, laga bai’ (Overval, laat los).
3. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 mei 2019 door [verbalisant 3] , agent van politie bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] , zakelijk weergegeven (pagina 5 e.v.):
Ik doe namens [B] aangifte van diefstal. Er is diefstal gepleegd van een goed dat [B] geheel in eigendom toebehoort. Niemand had het recht of de toestemming dit goed weg te nemen. De overvaller heeft een totaalbedrag van USD 83.114,04 weggenomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 18 juli 2019 door [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven (pagina 550 e.v.):
[betrokkene 2] kwam met de naam [betrokkene 3] (het Gerecht: medeverdachte [betrokkene 3] ) bij mij. Hij zei dat als de man [betrokkene 3] meewerkt, het makkelijker zal gaan. Ik kende [betrokkene 3] niet. Eind januari 2019 heeft [betrokkene 2] tegen mij gezegd dat hij [betrokkene 3] had gevonden, maar dat hij meer informatie moest vergaren bij [betrokkene 3] . Ik zei tegen [betrokkene 2] dat ik het werk niet zal doen als [betrokkene 3] niet aanwezig zal zijn, want dan is het niet meer een inside job. [betrokkene 3] had de route gegeven die ze normaliter rijden als ze geld bij [B] gaan ophalen. Eind april 2019 kwam [betrokkene 2] weer bij mij en zei dat alles klaar is om het werk bij [B] te doen. Ik zou degene zijn die uit de auto zou stappen om het geld af te nemen. Ik zou samen met persoon ‘J’ gaan maar ik zei tegen [betrokkene 2] dat ik niet samen met ‘J’ zou gaan, want ik heb geen vertrouwen in persoon ‘J’. [betrokkene 2] is degene die contact had met [betrokkene 3] .
Op 19 mei 2019 ben ik samen met [verdachte] naar de woning van [betrokkene 2] gegaan. Bij de woning trof ik [betrokkene 2] en [betrokkene 4] . In de woning van [betrokkene 2] ging ik vis klaarmaken, terwijl [verdachte] en [betrokkene 2] met het blinderen van de ruiten van de Vitz waren begonnen. [betrokkene 4] ging [betrokkene 2] en [verdachte] helpen. [betrokkene 4] heeft mij zijn pet geleend.
Op 20 mei 2019 bij [B] met de grijze Vitz aangekomen, hebben we geparkeerd. De pick-up is aangekomen ik zag twee mannen naar binnen lopen. Niet lang daarna kregen we een belletje dat de geldlopers naar buiten kwamen. Toen ik zag dat de mannen kwamen aanlopen, stapte ik uit de auto en liep naar de man die voorop liep met de tas. Ik had het vuurwapen in mijn hand en rende naar hen toe met het pistool gericht op hen. Ik had de hand met het pistool op de borst van de man gedrukt en pakte de tas af. Hierna rende ik weer naar de auto en stapte achter de chauffeur in.
5. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 1 juli 2019 door [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven (pagina 454 e.v.):
Ik weet zeker dat mijn neef [betrokkene 1] en de man [verdachte] degenen zijn die de overval op de geldlopers van [B] hebben gepleegd. [betrokkene 1] was degene die uit de auto stapte en de overval op de geldloper pleegde. [verdachte] was de bestuurder van de vluchtauto. Ik moet zeggen dat [betrokkene 4] niet heeft gelogen. Een dag voor de overval was de auto die bij de overval werd gebruikt inderdaad bij mijn woning. Op die dag was [betrokkene 1] bij mij gekomen. Hierna kwam [verdachte] met de grijze Vitz naar mijn woning toe. Ik zag dat [verdachte] de kentekenplaten van de auto aan het afhalen was. Wat [betrokkene 4] verklaarde over het tinten van de ruiten, was ook waar. Ik heb samen met [verdachte] en [betrokkene 4] de ruiten van de grijze Toyota Vitz getint. [verdachte] is met de grijze Toyota Vitz weggegaan. Ik wist van tevoren dat de Toyota Vitz gebruikt zou worden om de overval te plegen.
[betrokkene 3] heeft mij alle details over hoe ze geld transporteren verteld. [betrokkene 3] heeft mij verteld wanneer ze het geld ophalen. Hij heeft verteld dat ze hierna het geld naar de RBC Bank zouden brengen. [betrokkene 3] heeft mij zelfs verteld hoe het karakter is van de andere bewaker met wie hij loopt. Hij vertelde me dat de man nieuw is. Alle informatie die [betrokkene 3] mij heeft gegeven, heb ik aan [betrokkene 1] doorgegeven. Ik heb tegen [betrokkene 3] gezegd dat ik iemand had om de overval te plegen. [betrokkene 3] heeft mij gezegd dat het beter is om de overval op een maandag te plegen omdat er dan meer geld zou zijn. [betrokkene 3] heeft gezegd om de overval te plegen op een dag dat hij niet aan het werk is. [betrokkene 1] heeft tegen mij gezegd dat het beter zou zijn op een dag dat [betrokkene 3] aan het werk was zodat alles rustig zou zijn. Ik heb tegen [betrokkene 3] gezegd dat een neef van mij de overval zal plegen. [betrokkene 1] zou de overval samen met iemand anders plegen. [verdachte] is later in het spel gekomen.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 11 juni 2019 door [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] , zakelijk weergegeven (pagina 37 e.v.):
V: Vraag
A: Antwoord
A: Op 20 mei 2019 hoorden we op het nieuws dat er een overval bij [B] heeft plaatsgevonden. Ik hoorde dat er een grijze auto bij de overval was betrokken. Ik dacht meteen aan de auto waarvan wij de dag daarvoor de ruiten hadden getint. Ik bevond mij op die dag (het Gerecht: 19 mei 2019) bij de woning van [betrokkene 2] . In de avonduren zag ik dat [betrokkene 1] (het Gerecht: [betrokkene 1] ) en [verdachte] bij de woning van [betrokkene 2] aan kwamen rijden. [verdachte] is [verdachte] . Ze zijn weggegaan en een tijdje hierna zijn ze teruggekomen in een grijze Toyota Vitz. [betrokkene 2] heeft mij gevraagd of ik hun wilden helpen met het tinten van de ruiten van de Toyota Vitz. Ik heb samen met [betrokkene 2] en [verdachte] de ruiten getint. Ik heb [betrokkene 1] een pet geleend. [betrokkene 1] heeft mij in een zwarte auto thuis afgezet.
V: Heeft [betrokkene 1] aan jou verteld wat ze zouden gaan doen?
A: Ja. Ik heb begrepen dat hij slecht wilde gaan doen.
V: Van wie is de grijze Toyota Vitz?
A: [verdachte] is ermee gekomen.
V: Wat werd er tussen [verdachte] en [betrokkene 1] besproken toen zij de eerste keer bij de woning van [betrokkene 2] waren aangekomen?
A: Ik hoorde dat ze zeiden dat als ruiten getint zijn, niemand kan zien wie als bestuurder en wie als inzittende zit.
V: Waar heb je [verdachte] leren kennen?
A: Ik ken [verdachte] niet. Ik weet wel wie hij is, maar ik praat niet met hem.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 14 juni 2019 door [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , hoofdagenten bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven (pagina 84 e.v.):
Ik heb sinds december 2018 een liefdesrelatie met [betrokkene 1] . Ongeveer twee of drie weken voor de overval heeft [betrokkene 1] aan mij verteld dat hij een overval wil plegen. Op de dag van de overval voor 8.00 uur heeft [betrokkene 1] aan mij verteld dat hij een overval ging plegen. Omstreeks 10.00 uur die dag heeft [betrokkene 1] een WhatsApp bericht aan mij gestuurd waarin hij mij vroeg om voor hem te bidden. De volgende dag heb ik aan [betrokkene 1] gevraagd wat er de dag daarvoor was gebeurd. Hij vertelde dat toen hij het bericht stuurde om voor hem te bidden, zij buiten bij [B] zaten. Hij vertelde dat toen de geldlopers terugliepen, [betrokkene 1] uit de auto stapte en naar de geldlopers rende. [betrokkene 1] vertelde dat de geldloper geschokt bleef staan en dat hij de tas afnam. Ik vroeg aan [betrokkene 1] wie betrokken waren bij deze overval. [betrokkene 1] vertelde aan mij dat [betrokkene 3] , [verdachte] en [betrokkene 2] betrokken waren bij deze overval.
8. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 17 juni 2019 door [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6] , zakelijk weergegeven (pagina 662 e.v.):
[betrokkene 1] (het Gerecht begrijpt: [betrokkene 1] ) heeft tegen mij gezegd dat zijn goede vriend bijgenaamd ‘ [verdachte] ’, in de vluchtauto zat als bestuurder.
9. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 18 juni 2019 door [verbalisant 6] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven (pagina 251 e.v.):
Ik, [verbalisant 6] , heb het toestel Samsung Galaxy A7 uitgelezen. Tijdens het onderzoek is het volgende gebleken. De profielnaam ‘ [betrokkene 1] ’ wordt WhatsApp gebruikt. De gebruiker met WhatsApp profielnaam [betrokkene 1] heeft contact met een WhatsApp profielnaam ‘ [verdachte] ’ die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Ik heb aan [verdachte] gevraagd op welk nummer hij te bereiken was. [verdachte] heeft aan mij, [verbalisant 1] verklaard, dat hij te bereiken is op het telefoonnummer [telefoonnummer] .”
2.3
In het bevestigde vonnis is ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier slechts bewijs bevat dat verdachte heeft geholpen om de ruiten te tinten van de auto die later als vluchtauto is gebruikt. Dit is onvoldoende om verdachte aan te merken als medepleger. Hierbij acht de raadsvrouw van belang dat slechts in algemene zin over verdachte is verklaard en door getuigen en medeverdachten niet expliciet is ingegaan op de rol die verdachte zou hebben vervuld. Het dossier bevat verder geen objectief bewijs dat verdachte in verband brengt met de ten laste gelegde feiten. Zo ontbreken bijvoorbeeld belastende telefoongesprekken of WhatsApp-gesprekken. Ook is niet vast te stellen of verdachte heeft gedeeld in de buit.
Het Gerecht volgt de raadsvrouw niet in haar betoog. Naar het oordeel van het Gerecht bevat het dossier namelijk voldoende bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Het Gerecht zal dit oordeel hierna verder uitleggen.
De overval op de [B]
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat op maandag 20 mei 2019 twee werknemers van beveiligingsbedrijf [A] – [slachtoffer ] en medeverdachte [betrokkene 3] – arriveren bij de supermarkt [B] op de [a-straat] op Bonaire. [slachtoffer ] en [betrokkene 3] krijgen in het kantoor van de supermarkt een groene tas overhandigd met daarin een geldbedrag van in totaal USD 83.114,04. [slachtoffer ] heeft de groene tas vast en loopt met [betrokkene 3] via het parkeerterrein terug naar de auto. Op dat moment rent medeverdachte [betrokkene 1] naar [slachtoffer ] toe. Hij heeft een vuurwapen in zijn hand en richt dit op [slachtoffer ] . [betrokkene 1] drukt het wapen vervolgens op de borst van [slachtoffer ] en zegt tegen hem: Atrako, laga bai (overval, laat los). [betrokkene 3] zegt tegen [slachtoffer ] dat hij de tas los moet laten en dat doet [slachtoffer ] . [betrokkene 1] stapt vervolgens met de tas achterin de grijze Toyota Vitz. De Toyota rijdt weg.
De betrokkenheid van verdachte bij deze overval
De centrale vraag die het Gerecht moet beantwoorden is of verdachte betrokken is geweest bij deze overval en zo ja, hoe zijn rol juridisch moet worden gekwalificeerd.
Dat verdachte de overval samen met (onder meer) medeverdachte [betrokkene 1] heeft gepleegd, volgt in belangrijke mate uit de belastende verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] . [betrokkene 2] heeft namelijk verklaard dat [betrokkene 1] en verdachte de overval samen hebben gepleegd en dat verdachte de bestuurder van de vluchtauto is geweest.
[betrokkene 2] is ook verdachte in deze zaak. [betrokkene 2] bekent behulpzaam te zijn geweest bij de overval, maar stelt dat zijn bijdrage niet zodanig substantieel is geweest dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. In die zin heeft [betrokkene 2] dus een kenbaar belang om verdachte te belasten en zo zijn eigen rol te marginaliseren. Het Gerecht zal daarom behoedzaam omgaan met deze belastende verklaring van [betrokkene 2] en deze alleen gebruiken als deze voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Naar het oordeel vindt de verklaring van [betrokkene 2] in dit geval voldoende steun in ander bewijs.
Het Gerecht wijst in dit verband allereerst op de getuigenverklaring van [betrokkene 4] . Hieruit komt naar voren dat verdachte op de avond voor de overval (19 mei 2019) samen met [betrokkene 1] naar de woning van [betrokkene 2] is gekomen, dat verdachte met de grijze Toyota Vitz (de vluchtauto) is gekomen en dat verdachte de ruiten van deze Vitz samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] heeft getint. Het Gerecht hecht veel waarde aan deze verklaring. Deze verklaring vindt namelijk op veel onderdelen bevestiging in andere bewijsmiddelen. Bovendien kan [betrokkene 4] worden aangemerkt als een onafhankelijke getuige: hij is zelf geen verdachte in deze zaak en heeft ook overigens geen (kenbaar) belang om verdachte zonder grond te belasten.
De voor verdachte belastende verklaring van [betrokkene 2] wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van medeverdachte [betrokkene 6] . [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij van [betrokkene 1] heeft gehoord dat zijn goede vriend ‘ [verdachte] ’ de bestuurder van de vluchtauto is geweest. Het Gerecht acht ook deze verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. In dit licht is van belang dat [betrokkene 1] en [betrokkene 6] goede vrienden waren en uit het dossier naar voren komt dat [betrokkene 6] het nodige heeft gedaan om [betrokkene 1] te helpen na de overval. Het Gerecht leidt hieruit af dat [betrokkene 6] er geen enkel belang bij had om [betrokkene 1] onjuist te citeren.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid en bewijswaarde van de verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 6] speelt voor het Gerecht ook een rol dat beide verklaringen elkaar versterken. Dat verdachte de auto heeft ingebracht ( [betrokkene 4] ) maakt het immers ook waarschijnlijker dat het verdachte was die deze auto ten tijde van de overval heeft bestuurd ( [betrokkene 6] ).
Het Gerecht wijst verder nog op de verklaring van [betrokkene 5] , de (toenmalige) vriendin van [betrokkene 1] . Ook [betrokkene 5] heeft verklaard dat zij van [betrokkene 1] heeft gehoord dat [verdachte] betrokken is geweest bij de overval. [betrokkene 5] heeft uitvoerig verklaard over wat [betrokkene 1] haar over de overval heeft verteld. Haar verklaring blijkt op veel onderdelen inhoudelijk juist te zijn, zodat het Gerecht ook geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen.
Het Gerecht gaat er op grond van voornoemde verklaringen van uit dat verdachte:
- de vluchtauto heeft ingebracht;
- op de avond voor de overval samen met [betrokkene 1] naar de woning van [betrokkene 2] is gegaan met deze vluchtauto;
- in de woning van [betrokkene 2] , samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] , de ruiten van de vluchtauto heeft getint;
- de volgende dag met [betrokkene 1] in de vluchtauto naar de [B] is gereden;
- nadat [betrokkene 1] onder bedreiging met een vuurwapen de tas met geld had afgepakt en weer was ingestapt, met de vluchtauto van de plaats delict is weggereden.
Hoe moet de rol van verdachte juridisch worden gekwalificeerd?
De vraag is vervolgens hoe deze bijdrage van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd.
In dit verband stelt het Gerecht voorop dat voor de vaststelling of sprake is van medeplegen het vooral van belang is of er een bewuste en nauwe samenwerking tussen betrokkenen heeft plaatsgevonden. Daartoe moet de intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht zijn geweest. In dit verband kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de conclusie dat de bijdrage van verdachte voldoende substantieel is geweest om hem te kunnen aanmerken als medepleger. Uit wat het Gerecht hiervoor heeft vastgesteld, volgt immers dat hij zowel een wezenlijke rol heeft gespeeld bij de voorbereiding als bij de uitvoering van de overval. Het Gerecht acht daarom bewezen dat verdachte zich samen met zijn mededaders heeft schuldig gemaakt aan de overval op de [B] . Uit het voorgaande volgt eveneens dat verdachte - samen met zijn mededaders - het bij de overval gebruikte vuurwapen voorhanden heeft gehad.”
2.4
Het hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
“Eendaadse samenloop van:
medeplegen van afpersing; en
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.”

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de verdachte ter zake van feit 1 ten onrechte heeft veroordeeld voor zowel medeplegen van afpersing als medeplegen van diefstal met geweld.
3.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Tussen de inhoud van het begrip ‘wegnemen’ als bedoeld in artikel 325 in verbinding met artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht BES (hierna: Sr BES) en het begrip ‘afgifte’ als bedoeld in artikel 330 lid 1 Sr BES bestaat geen scherpe grens. Het antwoord op de vraag of een gedraging ‘wegnemen’ dan wel ‘afgifte’ oplevert, is mede afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Onder bepaalde omstandigheden kan bijvoorbeeld het gedogen van wegnemen zowel ‘wegnemen’ als ‘afgifte’ opleveren (vgl. HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5232). Als zich zo’n geval voordoet en de tenlastelegging zo is ingericht dat gekwalificeerde diefstal en afpersing cumulatief zijn tenlastegelegd, heeft de rechter de vrijheid de betreffende gedragingen aan te merken als ‘wegnemen’ en als ‘afgifte’ in de hiervoor bedoelde zin. Daarbij verdient nog opmerking dat in zo’n geval de regeling van samenloop kort gezegd waarborgen biedt tegen dubbele bestraffing (vgl. uitgebreid HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111).
3.3
Het hof heeft het tenlastegelegde aldus bewezenverklaard dat de verdachte een geldbedrag heeft weggenomen en [slachtoffer ] heeft gedwongen tot afgifte van dat geldbedrag, en heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als – kort gezegd – de eendaadse samenloop van medeplegen van afpersing en medeplegen van gekwalificeerde diefstal. Daarmee heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat zich in de onderhavige zaak een geval voordoet waarin de bewezenverklaarde gedragingen zowel ‘wegnemen’ als ‘dwingen tot afgifte’ opleveren. Dat oordeel getuigt, gelet op wat hiervoor onder 3.2 is overwogen, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de door het hof bevestigde bewijsvoering van het gerecht inhoudt dat de mededader [betrokkene 1] een vuurwapen op de borst van [slachtoffer ] heeft gedrukt, het handvat van de tas die [slachtoffer ] droeg heeft vastgepakt en heeft gezegd “atrako, laga bai” (overval, laat los), [slachtoffer ] de tas daarop heeft losgelaten en [betrokkene 1] de tas toen van [slachtoffer ] heeft afgepakt en met de tas bij de verdachte in de auto is gestapt.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
4.2
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een ander of anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan deze vereisten is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. (Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.)
4.3
Uit de onder 2.2 en 2.3 weergegeven bewijsvoering blijkt dat het hof onder meer heeft vastgesteld dat:
(i) de verdachte de later als vluchtauto gebruikte Toyota Vitz heeft ingebracht;
(ii) hij op de avond voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit samen met [betrokkene 1] in deze auto naar de woning van [betrokkene 2] is gegaan;
(iii) de verdachte aldaar de kentekenplaten van de auto heeft verwijderd en samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] de ruiten van deze auto heeft getint;
(iv) hij toen met [betrokkene 1] heeft besproken dat als de ruiten van een auto getint zijn, niemand kan zien wie de bestuurder en de inzittende van die auto zijn;
(v) hij de volgende dag als bestuurder van de Toyota Vitz samen met [betrokkene 1] naar de supermarkt [B] is gereden;
(vi) zij niet lang na aankomst telefonisch werden geïnformeerd dat de ‘geldlopers’ naar buiten kwamen;
(vii) [betrokkene 1] bij het zien van deze twee mannen uit de auto is gestapt en naar [slachtoffer ] is gerend en
(viii) de verdachte, nadat [betrokkene 1] de tas van [slachtoffer ] onder bedreiging met een vuurwapen had verkregen en weer in de auto was gestapt, is weggereden.
4.4
Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.5
Het cassatiemiddel faalt.

5.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

5.1
Het derde cassatiemiddel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen niet uit de door het hof gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid.
5.2.1
Artikel 3 lid 1 Vuurwapenwet BES verbiedt het “voorhanden hebben” van een vuurwapen of munitie, en is in zoverre gelijkluidend aan artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) van Nederland dat het “voorhanden hebben” van een wapen of munitie van de categorieën II en III verbiedt. Voor een veroordeling voor het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Daarnaast vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van artikel 26 lid 1 WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen. (Vgl. HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504.)
5.2.2
In het geval dat het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is tenlastegelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Ook dan is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de hiervoor onder 5.2.1 weergegeven zin.
5.3
Naast de onder 4.3 weergegeven vaststellingen van het hof, op basis waarvan het hof heeft geoordeeld – en kunnen oordelen – dat sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking bij het plegen van de overval, heeft het hof tevens vastgesteld dat [betrokkene 1] het vuurwapen bij zich had toen de verdachte met [betrokkene 1] naar het parkeerterrein bij de te overvallen supermarkt reed, dat [betrokkene 1] daar uit de auto is gestapt en naar [slachtoffer ] liep terwijl [betrokkene 1] het vuurwapen in de hand had, en dat [betrokkene 1] , nadat hij de tas met geld onder bedreiging van dat vuurwapen [slachtoffer ] afhandig had gemaakt, weer is ingestapt in de auto. In het licht van deze vaststellingen getuigt het kennelijke oordeel van het hof dat het niet anders kan dan dat ook de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Ook voor het overige getuigt het oordeel dat sprake was van het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
5.4
Het cassatiemiddel faalt.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2021.