Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beslissing
9 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 oktober 2020. Het beroep is ingesteld door de klager, die verzocht om teruggave van zijn ingevorderde rijbewijs op basis van een klaagschrift ex artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de zaak van de rol zal worden gevoerd, zodat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een nieuwe aanzegging van de binnenkomst van de stukken kan doen uitgaan.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of de uitreiking van de aanzegging, zoals bedoeld in artikel 447 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeert dat dit niet het geval is. De aanzegging was verzonden via interne post naar de gedetineerde klager, maar deze had niet in persoon de ontvangst bevestigd. De Hoge Raad oordeelt dat verzending met interne post niet gelijkgesteld kan worden aan uitreiking in persoon, en dat er derhalve geen sprake is van rechtsgeldige betekening.
De Hoge Raad heeft besloten de zaak van de rol te voeren, zodat de procureur-generaal een nieuwe aanzegging kan doen voor de behandeling van het cassatieberoep. Deze rolbeslissing is gegeven door de raadsheer E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.