ECLI:NL:HR:2021:430

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
19/02848
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over omzetbelasting 2016

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 mei 2019, met nummer BK-18/01085, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/1661). De zaak betreft een door belanghebbende over het jaar 2016 op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door D.K. Bos, heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02848
Datum26 maart 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 mei 2019, nr. BK-18/01085, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/1661) betreffende een door belanghebbende over het jaar 2016 op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door D.K. Bos, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.