ECLI:NL:HR:2021:472
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over informatiebeschikking
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 juni 2020, nr. 17/00493. Dit beroep betreft een hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland–West–Brabant (nr. BRE 16/3006) die betrekking heeft op een informatiebeschikking die aan belanghebbende was gegeven. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen aanleiding gezien om belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. In de beslissing heeft de Hoge Raad verklaard dat het beroep in cassatie ongegrond is en heeft belanghebbende een termijn van vier weken gegeven, te rekenen vanaf de datum waarop het arrest is gewezen, om alsnog te voldoen aan de informatiebeschikking. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 26 maart 2021 door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.