Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
6 april 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 1 november 2019 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1963, heeft een beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd veroordeeld voor diefstal van een kip die onderdeel uitmaakte van een studieproject van een student van de theaterschool in Amsterdam. De verdediging stelde dat de verdachte handelde ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, zoals bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd de vraag opgeworpen of de kip zich in een situatie bevond waarin sprake was van hulpbehoevendheid, zoals gedefinieerd in artikel 2.1.6 van de Wet Dieren.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals gesteld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 april 2021.