Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 64 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“Het bevel tot bewaring is van kracht gedurende een door de rechter-commissaris te bepalen termijn van ten hoogste veertien dagen, welke ingaat op het ogenblik der tenuitvoerlegging.”
- artikel 65 lid 1 Sv:
“De rechtbank kan, op de vordering van de officier van justitie, de gevangenhouding bevelen van de verdachte die zich in bewaring bevindt. De verdachte wordt voorafgaand aan het bevel gehoord, tenzij hij schriftelijk heeft verklaard afstand te doen van het recht te worden gehoord. De rechtbank of de voorzitter kan, niettegenstaande een dergelijke verklaring, de medebrenging van de verdachte bevelen.”
- artikel 66 leden 1 en 2 Sv:
“1. Het bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is van kracht gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn van ten hoogste negentig dagen, welke ingaat op het ogenblik der tenuitvoerlegging.
2. Wanneer het bevel is gegeven op de terechtzitting, dan wel binnen de krachtens het eerste lid bepaalde termijn het onderzoek is aangevangen, blijft het bevel van kracht totdat zestig dagen na de dag van de einduitspraak zijn verstreken.”
- artikel 72 leden 3 en 4 Sv:
“3. Bij alle einduitspraken wordt - behoudens het bepaalde in het zesde lid en artikel 17, tweede lid - het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, indien, ter zake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd.
4. Indien de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf die van de reeds ondergane voorlopige hechtenis met minder dan zestig dagen overtreft en geen maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 69, bij de einduitspraak het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.”
- artikel 75 lid 1 Sv:
“Na de aantekening van beroep van de einduitspraak worden de bevelen tot gevangenneming, gevangenhouding dan wel verlenging daarvan gegeven door de rechter in hoogste feitelijke aanleg. De artikelen 65, tweede lid, 66, tweede lid, en 67 tot en met 69, zijn op deze bevelen van overeenkomstige toepassing. Een op artikel 67 gegrond bevel kan ook worden gegeven of verlengd op de grond dat in het bestreden vonnis een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging.”
- artikel 86 lid 1 Sv, welke bepaling is opgenomen in paragraaf 4, ‘schorsing der voorloopige hechtenis’:
“Alle rechterlijke beslissingen ingevolge deze paragraaf worden genomen door de rechter die - hetzij in eerste aanleg, hetzij in hoger beroep - bevoegd is de voorlopige hechtenis te bevelen of op te heffen, dan wel over het verlengen van de duur daarvan te beslissen.”
2.5.2Uit het wettelijk stelsel vloeit als uitgangspunt voort dat na het instellen van hoger beroep de hoger beroepsrechter de bevoegde instantie is met betrekking tot beslissingen over de voorlopige hechtenis, dus ook over de opheffing van een schorsing van de bewaring. Artikel 75 lid 1 Sv bepaalt, in overeenstemming met het zojuist genoemde uitgangspunt, dat bevelen tot gevangenneming, gevangenhouding dan wel de verlenging daarvan na de aantekening van beroep tegen de einduitspraak worden gegeven door de rechter in hoogste feitelijke aanleg. Uit deze bepaling volgt daarom dat de rechter in hoogste feitelijke aanleg een bevel gevangenhouding kan geven, ook in het uitzonderlijke geval dat een verdachte zich in dit stadium in bewaring bevindt. De omstandigheid dat artikel 75 lid 1 Sv niet artikel 65 lid 1 Sv van overeenkomstige toepassing verklaart, maakt dit niet anders. In het geval de bewaring van de verdachte is geschorst, heft het hof deze schorsing op alvorens het bevel tot gevangenhouding te geven, omdat uit artikel 65 lid 1 Sv volgt dat alleen van een verdachte die zich in bewaring bevindt de gevangenhouding kan worden bevolen.