2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 1] , brigadier van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 21 april 2016 (dossierpagina 23 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Toen ik op 20 april 2016 binnenkwam in de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats] , zag ik dat buiten mijn vader nog twee andere mensen binnen waren. Dat waren de mij bekende [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Hier weet ik de achternaam niet van.
Ongeveer een uur later werd er aangebeld aan de voordeur van het huis van mijn vader. [betrokkene 1] deed de deur open en ik zag dat [verdachte] binnenkwam. Zij kwam onmiddellijk naar mij toe en begon mij de huid vol te schelden. Ik kreeg woorden met haar en wij stonden in het midden van de kamer tegenover elkaar. Op het moment dat ik langs haar wilde lopen zag ik dat zij een mes trok. Dit mes was een soort aardappelschilmesje dat gekarteld was. Zij hield het mes in haar rechter hand en probeerde mij met het mes te steken. Zij maakte stekende bewegingen naar mijn lichaam.
Ik zag dat [verdachte] voorover leunde en vervolgens het mes met kracht in mijn linkerzij stak. Ik voelde gelijk een hevige pijn in mijn zij.
[verdachte] probeerde mij te steken en raakte daarbij met het mes mijn linker oor. Er zit een kras achterop mijn oor. Ik ben de woning van mijn vader uitgegaan.
Toen ik naar beneden liep, zag en hoorde ik dat [verdachte] de woning uitkwam en achter mij aan kwam. Ik ben naar mijn scootmobiel gelopen en heb daar een ketting gepakt om mij tegen [verdachte] en haar mes te verdedigen.
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 21 april 2016 (dossierpagina 4 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
In de nacht van 20 op 21 april 2016 arriveerde ik om 00.00 uur in de woning van mijn vriend [betrokkene 3] . [betrokkene 3] woont aan de [a-straat 1] te [plaats] in een flat. Ik ging naar [betrokkene 3] toe omdat ik eerder die avond telefonisch contact had gehad met hem (...). Ik hoorde op een gegeven moment dat zijn zoon, [slachtoffer] , tussen ons gesprek kwam. Op het moment dat ik bij de woning van [betrokkene 3] was gekomen (...) zag ik dat er meerdere mensen in de woning waren. Ik herkende [slachtoffer] (...). Ik raakte in een handgemeen met [slachtoffer] (...).
3. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde, door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk agent en brigadier van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 22 april 2016 (dossierpagina 52 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Het aardappelschilmesje heb ik uit de keukenla gepakt toen [slachtoffer] al buiten was.
V: Waarom had jij dat aardappelschilmesje gepakt?
A: Om mijzelf te verweren. [slachtoffer] was toen al onderweg naar buiten.
V: Waarom ben je daarna naar buiten gelopen met dat mes in je handen?
A: Ik ben met [betrokkene 3] achter [slachtoffer] aan gelopen. Om te kijken wat [slachtoffer] ging doen.
A: [slachtoffer] kwam op mij en [betrokkene 3] aflopen met een ketting van een slot. [slachtoffer] liep op mij af. Ik heb toen in de richting van [slachtoffer] gestoken. Ik weet wel op zijn bovenlichaam.
A: Ik heb drie keer met het mesje in zijn richting gestoken. Waar precies dat weet ik niet. Dat was buiten toen [slachtoffer] naar mij toe kwam lopen met de ketting.
4. De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 5 augustus 2016 gevoegde foto’s van het letsel van het slachtoffer (dossierpagina 56).
5. De op 28 november 2016 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, afgelegde verklaring van [betrokkene 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb gezien dat [slachtoffer] gebloed heeft. Ik zag dat hij bloedde. Hij was op dat moment buiten en ik zag hem naar een scooter lopen. Ik was naar buiten gelopen en even later kwam [slachtoffer] naar buiten. Hij bloedde in zijn zij ergens.”
2.2.3Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“De verdediging is dan ook van oordeel dat er sprake is van een noodweersituatie. [slachtoffer] , die onder invloed was van alcohol en cocaïne, viel cliënte aan in de woning van [betrokkene 3] en cliënte werd hierbij meermaals gestoken. Van een wederrechtelijke aanranding van het lijf van cliënte was dus absoluut sprake. En daar was verdediging tegen geboden en daartegen heeft zij zich dus ook verdedigd, door met een aardappelschilmesje afwerende bewegingen te maken in de richting van [slachtoffer] die ook nog een hangslot had gepakt. Gelet op de verwondingen die aan cliënte waren toegebracht, en het feit dat [slachtoffer] ook nog terug kwam en daarbij een hangslot voorhanden had om als wapen te gebruiken, is de verdediging van oordeel dat cliënte door een aardappelschilmesje te gebruiken binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. De verdediging is dan ook van oordeel dat cliënte een geslaagd beroep kan doen op noodweer. De verdediging verzoekt u dan ook om haar te ontslaan van alle rechtsvervolging.”
2.2.4Het hof heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Noodweer
Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Daartoe is aangevoerd dat slachtoffer [slachtoffer] de verdachte in de woning had gestoken en buiten met een kettingslot op de verdachte is afgekomen. De verdachte heeft ter verdediging een aardappelschilmesje gepakt en zich daarmee verdedigd.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Verdachte had, toen [slachtoffer] eenmaal de woning had verlaten, in de woning kunnen blijven en de politie kunnen bellen.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit verschillende verklaringen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat er op 21 april 2016 in de woning van [betrokkene 3] te [plaats] , een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarbij de verdachte (steek)verwondingen heeft opgelopen. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij een aardappelschilmesje heeft gepakt toen aangever de woning had verlaten en dat zij vervolgens ook met dat mesje naar buiten is gegaan, de galerij op. De verdachte heeft verder verklaard dat aangever naar beneden is gelopen naar zijn scooter/scootmobiel, daar een kettingslot heeft gepakt en weer naar boven kwam en met dat kettingslot op de verdachte en [betrokkene 3] afkwam. De verdachte heeft het kettingslot toen van aangever afgepakt en aangever vervolgens met het mesje gestoken. Het hof is van oordeel dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweer wordt verworpen.”
3.7.1.Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. De enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is daartoe evenwel onvoldoende.”
2.3.2Het oordeel van het hof dat de verdachte door de woning te verlaten zelf een nieuwe confrontatie met de aangever heeft opgezocht, waardoor haar geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de bewijsvoering van het hof innerlijk tegenstrijdig is voor zover deze ten aanzien van de locatie waar het steken in het bovenlichaam en het oor heeft plaatsgevonden als vaststelling van het hof inhoudt dat dit zowel in de woning van [betrokkene 3] heeft plaatsgevonden als buiten die woning, terwijl het hof ook geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot een aan die gedragingen voorafgaande uitlokking door de verdachte van een aanval door het provoceren van of het zoeken van een confrontatie met [betrokkene 3] .