Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
11 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 14 november 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een ernstige strafzaak die betrekking had op het medeplegen van moord en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op Sint-Maarten. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 22 jaren naar 21 jaren en 10 maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.