Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
19 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1973, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het hof waarbij hem de verplichting was opgelegd om een schadevergoeding te betalen aan een slachtoffer. Bij gebreke van betaling was vervangende hechtenis opgelegd. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de vervangende hechtenis, en stelde voor dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en vastgesteld dat het hof de verdachte inderdaad de verplichting had opgelegd om een schadevergoeding te betalen, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde en vernietigde de uitspraak van het hof voor zover het ging om de vervangende hechtenis. De Hoge Raad bepaalde dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. Het beroep werd voor het overige verworpen.
Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van vervangende hechtenis in het kader van schadevergoedingsmaatregelen en verduidelijkt de mogelijkheden voor gijzeling in dergelijke gevallen.