Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 mei 2021.
Hoge Raad
Op 25 mei 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/02597 B. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet vertegenwoordigd werd door een advocaat. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 29 juli 2020 een beschikking gegeven in een klaagschrift, ingediend op basis van artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De betrokkene, geboren in 1983, had geen cassatiemiddelen ingediend, wat volgens de wet vereist is om het beroep in cassatie te kunnen behandelen. De Hoge Raad oordeelde dat de betrokkene niet had voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen, conform artikel 447 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk, wat betekent dat het beroep niet verder behandeld zal worden.