ECLI:NL:HR:2021:804

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
19/05422
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel door onvoldoende motivering van bewijsmiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2019. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1965, werd beschuldigd van verduistering van geldbedragen uit hoofde van zijn beroep als juridisch dienstverlener. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden uitspraak niet voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat de uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, met een weergave van de inhoud daarvan. In dit geval ontbrak een toereikende vermelding van de bewijsmiddelen, waardoor de uitspraak van het hof ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05422 P
Datum8 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2019, nummer 22-005462-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend is gemotiveerd. Het voert daartoe onder meer aan dat de bestreden uitspraak niet de inhoud bevat van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
3.2
In het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank is het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 46.971. Dit vonnis houdt onder meer het volgende in:
“4.3.1. De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel:
- het vonnis van deze rechtbank van 14 december 2017, gewezen in de strafzaak tegen de veroordeelde, met de daarin opgenomen bewijsmiddelen alsmede de inhoud van het dossier in deze zaak;
- een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 25 april 2012, van de politie Eenheid Den Haag.
Aan bedoelde bewijsmiddelen wordt ook de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontleend.
4.3.2.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Veroordeelde heeft zich uit hoofde van zijn beroep van juridisch dienstverlener in de periode van 2008 tot en met 2011 schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen.
In het kader van een letselschaderegeling heeft veroordeelde bedragen van in totaal € 37.500,- aan voorschotten van Achmea schadeverzekering (hierna: Achmea) op een derdengeldenrekening ontvangen die bedoeld waren voor [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Aan [betrokkene 1] is hiervan een bedrag van € 5.000,- doorbetaald.
Veroordeelde heeft hiermee een voordeel van € 32.500,- verkregen. Daar tegenover staat dat veroordeelde, om deze verduistering te kunnen plegen, als juridisch dienstverlener ook kosten heeft gemaakt, die zijn begroot op € 20.000,-, die hij niet vergoed heeft gekregen. Immers heeft niet veroordeelde maar [betrokkene 1] dat bedrag van Achmea uitgekeerd gekregen. Het door veroordeelde verkregen voordeel door de verduistering van gelden van [betrokkene 1] beloopt derhalve (€32.500,- - €20.000,- =) € 12.500,-.
Eveneens heeft veroordeelde in het kader van een letselschaderegeling van Allianz voorschotten voor [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) van in totaal € 60.000,- op een derdengeldenrekening ontvangen waarvan € 7.500,- aan [betrokkene 2] is overgemaakt. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat voor een bedrag van in totaal € 15.500,- contant aan [betrokkene 2] is doorbetaald. Daarnaast heeft veroordeelde conform een afspraak met [betrokkene 2] in totaal (afgerond) € 2.529,- verrekend met gemaakte kosten met betrekking tot een procedure tegen het UWV. Van verdere niet vergoed gebleven kosten aan de zijde van de veroordeelde is niet gebleken. Gelet hierop schat de rechtbank het door veroordeelde verkregen voordeel door de verduistering van gelden van [betrokkene 2] op (€ 60.000,- - € 7.500,- - € 15.500,- - € 2.529,- =) € 34.471,-.
(...)
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op (€ 12.500,- ([betrokkene 1]) + € 34.471,-([betrokkene 2]) =) € 46.971,-.”
3.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel dient te worden vooropgesteld dat op grond van artikel 511f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Volgens artikel 511e lid 1 Sv (in eerste aanleg) en artikel 511g lid 2 Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel artikel 359 lid 3 Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden. (Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087.)
3.4
De bestreden uitspraak bevat geen toereikende vermelding van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende voor de schatting redengevende feiten en omstandigheden. Gelet op wat hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld, is de bestreden uitspraak in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
3.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juni 2021.