Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
8 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2019. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1965, werd beschuldigd van verduistering van geldbedragen uit hoofde van zijn beroep als juridisch dienstverlener. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden uitspraak niet voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat de uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, met een weergave van de inhoud daarvan. In dit geval ontbrak een toereikende vermelding van de bewijsmiddelen, waardoor de uitspraak van het hof ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.